PRIJSVRAGEN 157 en beschrijving van Janssen erbij. 'Gij blijft de hoofdpersoon!', voegt De Wind toe (hs 773). Uiteindelijk verschijnen er twee uitgaven: de bekroonde van Dresselhuis, en die van Janssen: 'De Romeinsche beelden en gedenksteenen van Zeeland, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, beschreven en opgehelderd door dr. Janssen.' Nieuwe Werken ZGW1845, II, 2C stuk. In hs. 6391vinden we een verklaring van J. ab Utrecht Dres selhuis: 'Hij heeft gepoogd eenig nieuw licht te hebben verspreid over de Godsdienstleer der aloude Zeeuwen -zij het al niet door eene vergelijking van Zeeland met Seeland, dan toch door eene, tot dus ver ongewone en bijzondere wijze van beschouwing.' Prijsvraag 96 Daar menig kunstgewrocht der Ouden, 't welk door deszelfs volkomenheid voor volgende eeuwen scheen bestemd te zijn, door den tijd, dat is, door den invloed van de wetten der natuur, zoo vele veranderingen in zamenstelling en gedaante heeft ondergaan, dat daar aan de vernietiging van vele zoodanige kunstgewrochten is toe te schrijven en van andere te verwachten is; Daar verder het groot belang om dezelve, zoo lang mogelijk, te doen voortduren, daar uit blijkt, dat de Volken, welke van zoodanige voorwerpen, of van derzelver modellen zijn verstoken geweest, geene, of slechts geringe vorderingen in de beoefening der schoone kunsten gemaakt heb ben; Zoo vraagt het Genootschap: I. Welke zijn, volgens natuurkundige gronden, de oorzaken, die eene zoo noodlottige uitkomst hebben veroorzaakt, en nog teweeg brengen? II. Kan het menschelijk vernuft uit de kennis dier oorzaken ook die der middelen ontleenen om dit verval tegen te gaan en aldus de kunstgewrochten, van vroegeren en lateren tijd, langer dan tot dus ver geschied is, voor derzelver geheelen ondergang te bewaren? zoo ja; welke zijn die middelen? Indiener B. de Jonge (inv.nr. 98, nr. 236). Jaar 1834; ingetrokken 1837. Antwoorden Geen. Opmerkingen De vraag is ingediend door de president en dat is ten tijde van de vergadering van 27 augustus 1834 - toen de prijsvraag werd uit geschreven - B. de Jonge. Tot 12 maart 1834 was A.C. van Citters president; de vraag zou dus ook nog van hem kunnen zijn. Prijsvraag 97 Het Genootschap vraagt: eene opgave van de voornaamste hooge Vloeden, welke sedert de vroegste tijden in Zeeland zijn waargenomen; van derzelver juiste hoogte boven het gewoon hoogwater peil; van de schaden en rampen, welke ieder derzelver aldaar heeft veroorzaakt, en van de wijze, hoe die schaden daarna weder zijn hersteld geworden: Voorts eene vergelijking van de toenmalige hoogte der Dijken, met der zelver tegenwoordige van tijd tot tijd vergrootte hoogte, ten einde daaruit eeniger mate te kunnen opmaken, of het thans zoo algemeen gevoelen met de waarheid overeenstemt, dat zulke buitengewone hooge Vloeden thans niet slechts meerma len terugkomen, maar ook veel hooger dan te voren loopen, met ontwikkeling der

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2002 | | pagina 159