162
PRIJSVRAGEN
dat er een opzettelijk oordeelkundig onderzoek geschiede naar den stand der Ont
leedkunde ten tijde van GALENUS, en dat wel uitvoeriger dan zulks gewoonlijk in
werken over geschiedenis der Geneeskunde plaats grijpt. Het Genootschap stelt alzoo
de vraag voor: Welke was de vorming van Galenus als Ontleedkundige en welke
hulpmiddelen stonden hem ten dienst om de Anatomie te beoefenen? Welke deelen
van het menschelijk ligchaam kende hij en hoe beschreef hij dezelve? Waaruit blijkt
in zijne beschrijving dat hij niet, of niet altijd, menschelijke ligchamen ontleedde?
Wat moeten wij uitsluitend als zijne ontdekkingen aanmerken en wat was hij aan
vroegeren verschuldigd?
Indiener F. Z. Ermerins (inv.nr. 10, p. 78; inv.nr. 99, nr. 12).
Jaar 1842; herh. t/m 1845; daarna niet vermeld.
Antwoorden Geen.
Prijsvraag 107
Daar in vroegeren tijd de Armen-verzorging in Nederland meest aan de Kerkelijke
gemeenten, in lateren tijd meer aan de Burgerlijke Besturen opgedragen werd, zoo
wordt gevraagd: In hoeverre behoort hier te lande de zorg voor en het bestuur over de
Armen aan de Kerkelijke gemeente, in hoeverre aan het Burgerlijk Bestuur? op welke
gronden berusten beider pligt en regt, en hoe worden dezelve juist omschreven? Men
verlangt, dat bij de beantwoording dezer vraag zoo wel de beginselen eener gezonde
Staatkunde en Staathuishoudkunde, als ook de aard en het belang der Christelijke
gemeente - in de onderscheidene Kerkgenootschappen- en niet minder het tijdelijk
en zedelijk welzijn der Armen zelve worden in aanmerking genomen.
Indiener A.M. Cramer (inv.nr. 99, nr. 21; inv.nr. 10, p. 529).
Jaar 1845; herh. 1848; daarna niet meer vermeld.
Antwoorden Geen.
Prijsvraag 108
Daar de ongewervelde dieren, die aan de Zeeuwsche kusten in zee voorkomen, slechts
ten deele uit de nasporingen van Baster, Slabber en Bomme bekend zijn, verlangt het
Genootschap: Eene naauwkeurige opgaaf der aldaar levende schaaldieren (crustacea)
en ringwormen (annulata), waarbij tevens de door deze Schrijvers reeds vermelde
vormen, zoo veel mogelijk, nader toegelicht en tot de tegenwoordig aangenomen
genera der hedendaagsche Zoölogen herleid moeten worden.
Indiener J. van der Hoeven (inv.nr. 99, nr. 23; inv.nr. 10, p. 530).
Jaar 1845; herh. t/m 1851; daarna niet meer vermeld.
Antwoorden Geen.
Prijsvraag 109
Slechts sommige steden dezer Provincie hebben hare geschiedschrijvers gevonden.
In andere zijn zelfs merkwaardige Archieven ongebruikt gebleven of maar ten deele
gebezigd. Het Genootschap vraagt alzoo: Eene uit echte, liefst onuitgegevene, stuk
ken vervaardigde geschiedenis van de eene of andere Zeeuwsche stad.
Indiener J. ab Utrecht Dresselhuis (inv.nr. 9, p. 290; inv.nr. 98, nr. 255).