PRIJSVRAGEN
167
Prijsvraag 123
Het Genootschap meent een nuttig werk te doen met de zamenstelling van het
navolgende werk uit te lokken: Een naauwkeurig Charterboek van het 4de en 5de
District dezer Provincie, over het Fransche tijdvak van 1794 tot 1814. Ten aanzien
van zoodanige stukken, als in de Lois et Actes du Gouvernement en in het Bulletin
des Lois zijn geplaatst, volstaat men met de verwijzing derwaarts en met eene be
knopte inhoudsopgave. Voor al het overige blijft een naauwkeurige tekst, met opgave
of men het origineel of geauthentiseerde copieën gevolgd is, de hoofdzaak. Vooral
ten aanzien van Indijkingen en hetgeen daarmede in verband staat, wordt de meest
mogelijke volledigheid en naauwkeurigheid gewenscht.
Indiener S. de Wind (inv.nr. 99, nr. 43).
Jaar 1854; herh. t/m 1857.
Antwoorden Geen.
Opmerkingen In de vergadering van maart 1860 wordt een commissie benoemd,
bestaande uit G.A. Fokker, J.P. van Visvliet, J. Egberts Risseeuw en
J.H. de Stoppelaar, om te bestuderen wat gedaan kan worden om in
het bezit te komen van een in de prijsvraag genoemd charterboek; er
is namelijk nog steeds geen antwoord binnen, vermoedelijk wegens
de omvangrijke nasporingen die daarvoor gedaan moeten worden
(zie inv.nr. 83, p. 8).
Prijsvraag 124
Eene geschiedenis van het armwezen in Zeeland, sedert het bekende placaat van
Keizer Karei V (van 7 Oct. 1531. Groot Placaatb. I. 470) tot op de wet van 28
November 1818, Staatsbl. no. 40.
Indiener S. de Wind of A.M. Cramer (inv.nr. 99, nr. 45 en 20).
Jaar 1857; ingetrokken 1860.
Antwoorden Geen.
Opmerkingen Deze tekst is van S. de Wind, de conceptvraag van Cramer heeft
een langere inleiding: Daar in de talrijke geschriften, welke in den
laatsten tijd ook hier te lande over het Armenwezen zijn uitgeko
men, slechts zelden en spaarzaam op de vroegere gesteldheid te
dezen opzigte is acht gegeven, - daar ook de kerkelijke geschied
schrijvers dit punt bijkans niet hebben aangeroerd, ofschoon de
meeste Armeninrigtingen vroeger kerkelijk waren, en dit dus een
belangrijk deel van het gemeentelijke leven te achten was, - daar
het dus ten eenenmale aan een geschiedkundig overzigt omtrent
dit onderwerp ontbreekt, - en intusschen zulk een overzigt van veel
aanbelang wezen zou, zoowel om den tegenwoordigen toestand van
het Armenwezen billijk te beoordeelen, als ook om daaruit wenken
voor deszelfs doelmatige inrigting af te leiden, - zoo verlangt het
Genootschap deze gaping in onze letterkunde aan te vullen, en
vraagt derhalve: Eene geschiedenis van het Armenwezen hier te
lande, vooral sedert het bekende groote Plakkaat van Karei V. De
voornaamste punten die hierbij in aanmerking zullen komen, zijn
de inrigtingen voor de Armen; de wetgeving op dit stuk waarvoor