PRIJSVRAGEN
193
Conceptprijsvraag 116
Heeft Kant door de verplaatsing der vrijheid in de bovenzinlijke waereld, en de
deeling van den mensch tusschen beide waerelden (de zinlijke en bovenzinlijke
naamlijk) omtrent de vrijheid van den mensch eenig wezenlijk nieuw licht verspreid?
Worden deze begrippen en stellingen door den Koningsberger wijsgeer waarlijk
bewezen of worden dezelven (zoals Garve in zijn voorrede voor Aristoteles beweert)
bij Kant zonder bewijs, bloot uit liefde tot zijn stelzel, aangenomen, en onder de
beginzelen, als waren zij even gewis gemengd? van wat nut kan hier de vrijheid voor
den mensch zijn, zo lang hij aan de formen zijner zinnelijke gewaarwording en aan
de bevattingswetten van zijn verstand zo onwederstaanbaar gekluisterd is, dat hij ze
zelfs niet vermag weg te denken, maar gedwongen is om alles om zich heen zodanig
te beschouwen, niet als het waarlijk is, maar als de formen van tijd en ruimte en de
categorien hem noodzaken om het te moeten beschouwen?
Indiener Rhijnvis Feith (inv.nr. 98, nr. 50).
Conceptprijsvraag 117
Daar het voor de geschiedenis en de ontwikkeling der godsdienstige denkbeelden
onder de menschen zo wel als ter bevestiging der waarheid van de oudste Heilige
oirkonden van geen gering belang is, overtuigend en met terzijdestelling van het
gezag des Bijbels aan te kunnen toonen, dat het geloof aan één God ouder is dan
het veelgodendom: zoo vraagt het Genootschap: Hoe kan men zulks 't best geschied
en oordeelkundig uit de ongewijde schriften opmaaken en betoogen, en welke zijn
de gewichtige gevolgen die daaruit zijn af te leiden?
Indiener J.H. Pareau (inv.nr. 98, nr. 51).
Conceptprijsvraag 118
Daar de Mohammedaansche godsdienst zowel in deszelfs aard als uitwerkzelen veelal
uit een zeer ongunstig oogpunt beschouwd wordt onder de christenen, zo wordt er
gevraagd: steunt dit oordeel in de daad en allezints op genoegzame gronden? Wat
kan en behoort men, na een onpartijdig onderzoek van dezen godsdienst, zo als
dezelve door Mohammed zelfs geleerd is, en in aanmerking van de tijd en plaats,
waarin dezelve is ingevoerd, denken, hoe zeer de geweldadige wijze, waarop dezelve
is tot stand gebragt, voorzeker zij af te keuren? En welke zijn de groote oogmerken,
die men aan de voorzienigheid, zoowel in 't toelaten van deszelfs invoering als van
deszelfs verre uitbreiding en langdurige instandhouding zou mogen toe schrijven,
en die gedeeltelijk reeds vervuld zouden zijn, of gedeeltelijk nog vervuld zouden
kunnen worden?
Indiener J.H. Pareau (inv.nr. 98, nr. 52).
Conceptprijsvraag 119
Welke nuttigheid heeft men te wagten van eene algemeene invoering dier vreemde
naamen welke de nieuwe scheikunde aan de geneesmiddelen gegeeven heeft? Zal
de geneesheer, die in de practijk is grijs geworden, en de scheikunde, door Boer-
have met de natuurkunde verbroedert, heeft aangenomen deze moeten verlaaten,
en van de nieuwe die hij niet verstaat, nog een leerling worden? Kan de dorpsarts,
die nauwelijks eenige scheikundige kennis bezit, althans in deze nieuwe scheikunde
geheel onbedreeven is, en buiten gelegenheid, om daar in geoeffend te worden zich