1807
198
PRIJSVRAGEN
Conceptprijsvraag 143
In hoeverre zijn de fabelen der oude volken hare geboorte verschuldigd aan de
armoede der eerste talen?
Indiener D.J. van Lennep (inv.nr. 98, nr. 79).
Conceptprijsvraag 144
Of het niet geraadzaam wezen zoude, dat het Genootschap jaarlijks onder het getal
zijner prijsvragen ook eene voorstelde, betreklijk het doelwit, het welk de overledene
heer Van de Spiegel heeft gehad bij 't uitgeven van zijn kort bondig ontwerp van de
Oorsprong en voortgang van onze vaderlijke rechten.
Indiener J.J. Raepzaad (inv.nr. 98, nr. 81).
Conceptprijsvraag 145
Moet het betoog aangaande Gods bestaan en Zijne volmaaktheden rusten op eene
algemeene beschouwing der nature; of laat zich diezelfde waarheid ook voldingen
uit het geen omtrend de schoonheid, voortreffelijkheid en goedheid van enkele
voorwerpen of gedeelten van het geschapene van menschen kennelijk?
Indiener J. Brouwer (inv.nr. 98, nr. 84).
Conceptprijsvraag 146
Laat zich bij de erkentenis eener Goddelijke voorzienigheid met goede redenen aan-
toonen, dat het zedelijk kwaad op deze wereld van den Almachtigen gestraft wordt;
of heeft men veel meer de tijdelijke rampen en onheilen voor natuurlijke gevolgen
aan te zien der menschelijke onkunde, onvoorzichtigheid en ook verkeerdheid van
wille: in dien zin, dat de lijdende zondaars ten meesten eenen wenk geven zoude
van dat toekomstig rigterlijk onderzoek over de zedelijkheid der menschen, dat zich
de Schepper voorbehield, tegen den jongsten der dagen.
Indiener J. Brouwer (inv.nr. 98, ongenummerd).
Conceptprijsvraag 147
In hoe verre komen de aloude leer betrekkelijk het geweten, die van Hutcheson en
Hume wegens het zedelijk gevoel, en de laatstvoorgestelde van Kant aangaande ene
practische rede, onder eikanderen overeen; of in hoeverre en waarin verschillen deze
drieerleije wijsgerige gevoelens? Verdient ook misschien de gezegde twist onder de
Logemachien der geleerden gerangschikt te worden? en zoo neen, welk dezer leer
stelsels is meest verkiezelijk te achten?
Indiener J. Brouwer (inv.nr. 98, nr. 85).
Conceptprijsvraag 148
Daar de voortbrengselen uit het plantenrijk, die op den vaderlandschen grond opzet
telijk worden aangekweekt, voor een groot gedeelte niet tot onze inlandsche planten
(Plantae indigenae) behooren en uit andere landen tot ons zijn overgebragt, en het
van belang zij, van deze onderscheide gewassen eene goede opgaaf te bekomen;
daar het ten andere tot wegneming van vele vooroordeelen in den landbouw, en