20
F.M. WIBAUT
In heel Nederland waren op dat moment 431 naamloze vennootschappen geregi
streerd, met een gemiddeld kapitaal van 190.000 per naamloze vennootschap.34
Het kapitaal van de Houthandel kwam daar ver boven. In de oprichtingsakte werd
het op 900.000 bepaald, ruim een jaar later werd dat bij notariële akte gewijzigd
in 800.000. Het kapitaal was gesplitst in twee soorten aandelen. Een bedrag van
600.000 zou bijeengebracht worden in 600 aandelen aan toonder (de zogenaamde
aandelen A)Vierhonderd aandelen A waren meteen geplaatst. Het resterende bedrag
van 300.000 werd bijeengebracht door de uitgifte van 300 aandelen op naam (de
zogenaamde aandelen B). Ze kwamen allemaal terecht bij de oude vennoten: 120 bij
Alberts, 60 bij Ghijsen en 60 bij Wibaut. Diens twee broers en twee zussen hadden er
elk 15. Allen namen ook nog aandelen aan toonder: Alberts 150, Ghijsen 75, Floor
Wibaut 75, broer Frans Wibaut 19, de zussen Wibaut ook elk 19 en broer Clemens
Wibaut 18. Drie nieuwe aandeelhouders traden toe: E.M. Alberts, zoon van Gerardus,
met twintig aandelen aan toonder, A.L. Dikkenberg met twee aandelen aan toonder
en, zoals gezegd, houthandelaar J. Wesseling met drie aandelen aan toonder.35 Het
is duidelijk dat de werkende vennoten uit de voormalige vennootschap onder firma
met het oog op de continuïteit een groot belang in de houthandel hielden.
De naam van het bedrijf werd kort maar krachtig: NV Houthandel. Vaak werd
de toevoeging 'voorheen G. Alberts Lzn. Co.' gebruikt. De oude Alberts trad
uit de leiding van het bedrijf, zijn zoon Eduard werd adjunct-directeur, Wibaut en
Ghijsen werden beide directeur. Later zou ook Ghijsens zoon Willem als adjunct
directeur tot de houthandel toetreden. Wibaut was belast met de leiding van het
handelsgedeelte van het bedrijf. Ghijsen hield zich bezig met de bedrijfszaken in
Middelburg. De directie werd gecontroleerd door commissarissen, die uit en door
de aandeelhouders werden gekozen. Behalve G. Alberts traden ook Wesseling en
F.H J. Wibaut als commissarissen op.36
Wibauts inkomsten uit de houthandel waren aan schommelingen onderhevig.
Het vaste salaris bedroeg 5.000, daarin zat in de loop der jaren weinig variatie.
Niet zijn vaste salaris, maar de tantièmes en het dividend over de aandelen brachten
Wibaut nog heel wat meer dan het spreekwoordelijke beleg op de boterham. Voor de
tantièmes was een gecompliceerde regeling uitgedacht. De netto-winst werd voor 5%
uitgekeerd aan de commissarissen, eveneens 5% kwam ten goede aan het personeel,
het leeuwedeel (60%) werd als dividend over de aandelen aan toonder verdeeld en de
resterende 30% mochten de directeuren verdelen. Ghijsen en Wibaut ontvingen elk
12% van de overschietende winst, adjunct-directeur E.M. Alberts 6%. Over 1899 viel
er een bedrag van maar liefst 38.000 te verdelen, in 1900 was dat minder, namelijk
28.000, in 1901 slechts 8.000. Ook de dividenden die Wibaut jaarlijks over zijn
aandelen ontving, liepen flink in de papieren. In april 1901 leverde hij voor een bedrag
van 18.120 aan coupons van aandelen in. Gevoegd bij zijn tantième-uitkering over
1900 die 11.200 bedroeg, komen we tot een bedrag van 29.320 op Wibauts conto.
Zijn vaste salaris a 5.000, dat hier nog niet is bijgeteld, viel daarbij bijna in het
niet. In april 1902 werd een soortgelijke afrekening gemaakt, nu over het jaar 1901.
De bedragen waren aanzienlijk minder. De overwinst was dat jaar lager uitgevallen,
Wibaut ontving er 3.200 van. Voorts leverde hij voor 10.220 aan coupons in.
Alles bij elkaar naast het vaste salaris toch nog altijd goed voor 13.420.37
In 1904 verhuisde Wibaut naar Amsterdam, maar hij bleef aan als directeur van
de houthandel. Wibaut was wel op zoek geweest naar een geschikte opvolger, maar