F.M. WIBAUT
27
bevestigd. Ze waren overigens niet alleen voor de firma Alberts bestemd, maar ook
voor andere houtzagerijen. De stammen werden met opzet in het water gehouden
alvorens ze gezaagd werden. Dit 'wateren' van het hout was belangrijk voor het
daaropvolgende droogproces. Door het hout langdurig in het water te laten liggen,
losten de daarin nog aanwezige sappen op, waardoor het bij het drogen minder last
had van scheuren en kromtrekken.56
Hout dat nog nat was, moest bij voorkeur in de open lucht gedroogd worden,
omdat een goede ventilatie dan verzekerd was. Het natte hout lag op de wal in
verschillende lagen op elkaar gestapeld. Tussen elke laag hout werden drooglat-
ten gelegd, om te voorkomen dat het hout zou uitslaan of zou gaan broeien. Vele
maanden gingen voorbij voordat het hout dat op deze natuurlijke wijze droogde,
droog genoeg was om verder verwerkt te worden. Veel sneller en veel nauwkeuriger
ging dat in speciale drooginrichtingen. De financiële investering daarvoor was alleen
voor grotere houtondernemingen rendabel. Houthandel Alberts ontving in 1901 een
Hinderwetvergunning voor het inwerkingstellen van een drooginrichting voor hout
in twee lokalen op een terrein achter de Houttuinen.57 Het droge hout werd in de
grote houtloodsen op het terrein opgeslagen. Het kon zonder drooglatten gestapeld
worden. Heel belangrijk was dat deskundig personeel beoordeelde of het hout ook
werkelijk droog was.
De zagerij aan de Houttuinen en de handelspoot van de onderneming waren nauw
met elkaar verbonden. Bij veel bestellingen werden nauwkeurig maten opgegeven
van het hout. Bij grote orders ontving de houthandel het bouwkundig bestek van
het werk, waarin de precieze maten genoteerd stonden. In de zagerij werd het hout
op maat gezaagd en eventueel verder bewerkt, daarna kon het naar de afnemers.
Afzet
Op de afzetmarkt werd het bereik van de onderneming, evenals op de inkoopmarkt,
zo'n tien jaar na de start van het bedrijf steeds groter. In het begin was de afhankelijk
heid van de lokale en regionale markt groot en waren de financiële resultaten niet
overweldigend. Zeker vanaf omstreeks 1875 liep de afzet op het platteland door de
crisis in de landbouw sterk terug. Begin jaren tachtig nam de vraag naar hout weer
toe, toen in Zeeland als gevolg van nieuwe wettelijke eisen voor schoolgebouwen
aannemers veel opdrachten kregen om verbouwingen aan scholen uit te voeren of
geheel nieuwe schoolgebouwen neer te zetten. Door houtleveranties aan deze aan
nemers kon de houthandel van Alberts en compagnons de verminderde afzet door
de agrarische crisis gedeeltelijk compenseren.58
Rond 1884 keerde het tij voor de houtonderneming. De lokale afzetmarkt ver
loor steeds meer aan betekenis en de houthandel ging succesvol opereren op de
(inter)nationale afzetmarkt. De zagerij, schaverij en kuiperij kregen in die jaren al
meer werk, maar de opbrengsten van de handel fluctueerden nog enige tijd. Er waren
jaren bij, zoals 1883, met een vrij levendige handel en toch maar matig lonende
prijzen. Het jaar daarop, 1884, was een succesvol jaar waarin door een grote omzet
bevredigende resultaten werden behaald. In 1885 bleef de handel weer gedrukt en
waren de prijzen laag. Aan het eind van de jaren tachtig bloeide de houthandel verder
op. Door uitbreiding van het assortiment houtsoorten, vooral met het succesvolle
Demerara-greenhearthout, werden financiële risico's in de handel gespreid. Dat kwam
van pas in de jaren rond de eeuwwisseling, toen de handel in Noordeuropees hout