F.M. WIBAUT
33
laat zien hoe veelzijdig hij georiënteerd was. Hij schreef over de Engelse wolhandel,
koffieproductie in Brazilië, Griekse krentenhandel, tabaksindustrie in Oostenrijk, een
flessenfabriek in Albi, petroleumindustrie in Amerika, cacaoplantages en speculatie
in de rubberhandel. Zijn brede kennis was van belang voor zijn meningsvorming
als socialist, maar natuurlijk ook voor zijn inzichten in de handel en industrie, die
hem als ondernemer en als handelsman in het bijzonder van nut konden zijn.
Conta meta's: samenwerking in plaats van concurrentie
De ondernemers van de houthandel Alberts hielden de concurrentie scherp in de
gaten. Toen zij in 1888 in een advertentieblad lazen dat een hun onbekende handelaar
in Zierikzee opdracht had gekregen 110 kubieke meter iepenhouten brugstroken
aan de gemeente Rotterdam te leveren, ging er van de houthandel een briefje uit
naar een relatie in Zierikzee met het verzoek om inlichtingen over de handelaar.73
Een goed beeld van welke kapers zich op de kust bevonden, was essentieel voor de
eigen positie op de afzetmarkt. Wibaut probeerde met allerlei middelen greep op die
markt te behouden. Moordende concurrentie kon bedrijven in grote moeilijkheden
brengen, omdat zij gedwongen zouden kunnen worden onder de kostprijs te gaan
werken. Daarom werkte Wibaut liever met zijn concurrenten samen.
Dat gebeurde dan ook. Zowel bij de aankoop als bij de verkoop van hout gingen
de samenwerkingsverbanden met andere handelsondernemingen soms heel ver.
Afspraken over intekeningen bij aanbestedingen, prijsafspraken, verdeling van het
contingent te leveren hout, het kwam allemaal voor. Wibaut had er uitgesproken
opvattingen over. Zijn theorie presenteerde hij in zijn boek Trusts en kartellen en in
artikelen in het Sociaal Weekblad en Het Volk. Wibaut was ervan overtuigd, dat in
de fase waarin het kapitalistische productiesysteem zich op dat moment bevond,
concurrentie een belemmering vormde voor het maken van winst. In een tijdperk
waarin met behulp van stoomkracht grote hoeveelheden van een product konden
worden gemaakt, was het aanbod van dit product de vraag ernaar vele malen gaan
overtreffen. Afspraken tussen producenten waren volgens hem noodzakelijk om
de productie weer aan te passen aan de vraag. Daardoor werd de winst van alle
ondernemers tesamen niet alleen zo groot mogelijk gemaakt, maar ook zo vast en
veilig mogelijk. Het verdwijnen van mededinging was in de ogen van Wibaut dus
een noodzakelijk gevolg van de gigantische groei van het productievermogen in het
kapitalistische systeem. Daarbij kwamen de vele 'verspillingen' in de afzonderlijke
bedrijven, die elk een legertje verkoopagenten op de been hielden, kostbare reclame
moesten maken en onnodig hoge transportkosten maakten omdat het afzetgebied
te groot was geworden.74 De bedrijven kwamen in een ontwikkeling terecht waarbij
ze elkaar steeds verder naar beneden trokken. Volgens Wibaut zag een deel van de
ondernemers toen in dat 'het verstandiger was den buit te deelen dan hem elkan
der te betwisten; ook zagen ze dat met onderling overleg de gezamenlijke buit veel
grooter was te maken.' Dit overleg resulteerde in afspraken die erop waren gericht
de onderlinge concurrentie op te heffen. Deze afspraken hadden betrekking op de
vaststelling van de hoeveelheden producten, de onderlinge verdeling van de productie
en de vaststelling van de verkoopprijzen. Op deze wijze werd getracht de onderne
ming zó winstgevend te maken als in die omstandigheden maar mogelijk was. De
winsten werden in kartels niet alleen groter, maar ook zekerder. Het bedrijfsrisico
werd tot een minimum beperkt.75