De patroon en zijn arbeiders: het sociaal beleid
36
F.M. WIBAUT
enig overgebleven directeur had geprobeerd de zaak aan Alberts te verkopen. Daar
voelden Wibaut, en met hem de andere directieleden, niets voor. In een vorm van
associatie waren zij wel geïnteresseerd. Wibaut schreef Ghijsen dat hij er voordelen
in zag, 'dat is voor de NV, die langer leeft dan wij beiden', om in Amsterdam, zo
mogelijk de belangrijkste aanvoerplaats van hout, mettertijd vaste voet aan de grond
te krijgen met goede terreinen en loodsen. Overtuigd van het feit dat een goed contact
met Bontekoning Aukes voordelen voor de eigen houthandel zou hebben, werd
tot nauwere samenwerking overgegaan. Er kwam een regeling tot stand inzake de
gemeenschappelijke verkoop van pitchpine, waarvan directeur J. Wesseling van de
NV Houthandel v/h Bontekoning Aukes in april 1913 een bevestiging stuurde
aan zijn Middelburgse relaties: dat de verkoopen welke door U geschieden van
Pitchpine houtwaren beschouwd zullen worden als gedaan voor gemeenschappelijke
rekening.Afgesproken werd dat Wesseling ingelicht zou worden over de kopers
voor zover die niet bij hem bekend waren, zodat hij kon bepalen of hij met betrek
king tot die kopers dezelfde risico's op zich kon nemen. In maandelijkse overzichten
werd bijgehouden hoeveel houtwaren waren verkocht.81
Wibaut was een warm pleitbezorger van de conta meta-afspraken. Toen hij - inmid
dels oud-directeur - hoorde dat zijn opvolgers bij een inschrijving voor palenlevering
aan de gemeente Rotterdam de oude afspraken met Wesseling hadden geschonden,
reageerde hij in een brief aan de nieuwe directie furieus: 'Ook ik zie in de voorbe
reiding dezer inschrijving buiten hem om een verbreken van de verhouding die vele
jaren lang tusschen de beide firma's heeft bestaan Wellicht is "verbreken" wat
te sterk gezegd, maar zwakker dan verstoring kan ik het toch niet zeggen. Ik begrijp
ook niet welke motieven U kunnen leiden tot deze nieuwe gedragslijn.' Het voor
de hand liggende gevolg zou zijn dat Alberts en Bontekoning Aukes bij zulke
inschrijvingen als concurrenten zouden optreden, 'maar deze consekwentie lijkt
mij in die mate een dwaasheid, dat ik mij ernstig afvraag of gij die werkelijk hebt
gezien?'82
Niet met iedereen wilde Wibaut zulke intensieve handelscontacten aangaan. Met
Eugène Burm te Zèle in België, met wie ook veel verkopen a conta meta werden
gedaan, werd in 1907 de relatie besproken met een andere handelaar, Wilford, en
de wenselijkheid met hem een vorm van associatie aan te gaan. Wibaut was er niet
voor, Burm overigens evenmin. Waarschijnlijk was Wilford niet precies op de hoogte
van de afspraken die houthandel Alberts en Burm onderling maakten en meende hij
dat slechts zo nu en dan een afspraak werd gemaakt over de verdeling of over een
uitkering bij een besteding. Wibaut en Burm lieten Wilford in die waan. 'Kunnen
we hem afschepen met een vierde deel bv. van de perceelen dan is mij dat ook liever
dan een vastere overeenkomst', liet Wibaut de Middelburgse basis weten.83
Wibaut had een ongezouten mening over ondernemers. Die waren er volgens hem
op gericht uit arbeiders 'de meest mogelijke winst te persen'. Hij gaf ruiterlijk toe dat
ondernemers bepaald geen brave jongens waren. 'Ach neen, onze winstvoortbrenging
is niet de kweekschool voor braven. Maak winst is het gebod, honestly if you can,
doch maak winst, of anders ga onder.'84 Maar omdat hij zelf ook tot die groep van