F.M. WIBAUT
39
waarin zich het drijfwerk van de stoommachine naar de andere machines, de trans
porteur van het zaagsel en de afzuiginstallatie van de houtkrullen bevonden. In een
aparte ruimte stonden de stoommachine en de stoomketels. Een speciale installatie
voerde de houtkrullen en het zaagsel automatisch uit de zagerij naar de stoomketels,
waar dit afval dienst deed als brandstof. Een deel van het afval, waaronder spaanders,
werd aan particulieren op Walcheren verkocht, vaak als brandhout.
Voor de stoommachine en de ketels waren een eerste machinist, een hulpmachi
nist, een smeerder, een stoker en een smid in dienst. Over het gehele terrein reden
wagentjes, die met elektriciteit werden aangedreven. De bediening daarvan was aan
bepaalde personen toegewezen. Alle elektriciteit werd toen nog in de inrichting zelf
voortgebracht. Elektriciteit werd ook gebruikt voor de verlichting in de gebouwen.
De houten balken die gezaagd moesten worden, werden van buiten langs een
helling door een stalen reep getrokken. Aan weerszijden in de zagerij stonden twee
zogeheten Zweedse ramen. Aan beide zaagramen werkten een raambaas en twee
raamknechten. Op de helling werkte een hellingknecht. Het optillen van het hout
gebeurde met een loopkraan, die in de gehele lengte van de zagerij over alle werk
tuigen heenliep en zelfs tot tien meter daarbuiten. Deze loopkraan, die vanaf 1897
elektrisch aangedreven werd, diende ook om zware balken voor de zaagmachine te
brengen. In totaal stonden er in de zagerij vijf circuleerzaagbanken. Daaraan werk
ten telkens een voorman en een of twee helpers. Een van de circuleerzagen stond in
het middengebouw. Het zaagblad van deze zaag had een doorsnede van meer dan
één meter. In het zijgebouw stonden de andere circuleerzagen, die hoofdzakelijk
voor het verwerken van afval in gebruik waren. Ook een kleine schaafmachine in
het zijgebouw diende hiervoor. In het middengebouw stond een grote, vierzijdige
schaafmachine. Aan beide schaafmachines werkten elk een voorman en een helper.
In het zijgebouw aan de rechterzijde bevond zich de ruimte waar de zagen werden
geslepen. De slijpmachine en vijlmachine werden elk door één man bediend.
Verder waren er vaste sjouwers in dienst. In 1897 waren dat er veertien; twee van
hen waren bazen. Voorts was in de zagerij één persoon aangesteld als baas en ten
slotte was er een hoofdbaas over het geheel. De voormannen waren verantwoordelijk
voor de werking van hun machine. Bij gebreken daaraan dienden zij de zagerij baas
of de machinist te waarschuwen. Ook moesten zij bestellingen van zagen, beitels en
andere werktuigen aan de zagerijbaas opgeven. De eerste machinist droeg de verant
woordelijkheid voor de werking van de stoommachine en ketels. Gebreken daaraan
diende hij tijdig te herstellen. Voorts verdeelde hij de werkzaamheden onder het
personeel dat hem behulpzaam was.
Het werk in de zagerij, schaverij en kuiperij was niet van gevaren ontbloot. Het
transport van de grote, zware balken en latten naar en door de zagerij bracht risico's
met zich mee. Een andere risicofactor, die gold voor fabrieken die op stoomkracht
werkten, was het drijfwerk dat vanaf de stoommachine naar de werktuigen liep.
Werklieden liepen hier het gevaar bekneld te raken tussen de riemen, assen of tand
wielen. Eind jaren tachtig waren in de houtzagerij van Alberts de hoofdriemen, veel
andere riemen en transmissies onbeschermd, evenals een hoofdas die vlak boven de
grond liep. Fundamentele maatregelen trof men met de nieuwbouw in 1897, toen
het drijfwerk onder de vloer werd aangebracht.
In de kuiperij van Alberts gaf men er eind jaren tachtig blijk van oog te hebben
voor de veiligheid van de werklieden. Bij een toestel voor het maken van tonnetjes