44
F.M. WIBAUT
relevante informatie.101 Waar het gerucht vandaan kwam, is niet duidelijk. Mogelijk
was onvrede onder het personeel over het premiestelsel naar buiten gekomen.
De onvrede kwam begin 1906 naar buiten. Zestig arbeiders stuurden in april van
dat jaar gezamenlijk een brief naar de directie, waarin zij hun grieven verwoordden.
De toon van deze brief was beleefd, niet boos, ook niet onderdanig. De werklieden
moest een 'openhartige verklaring uit de pen' over het premiestelsel, waarvan zij von
den dat het onrechtvaardig werd toegepast. Slechts een klein deel van het personeel,
en dan nog degenen met de hoogste lonen, verdiende een noemenswaardig bedrag
aan premie, terwijl het grootste deel zich met een klein bedrag tevreden moest stellen.
Een loon van 8,50 per week, dat voor sommigen uit het premiestelsel voortvloeide,
was volgens de werklieden onvoldoende om in het levensonderhoud van een gezin
te voorzien. Zij merkten bovendien op, dat degenen die de hoge premies verdien
den, voor hun werk afhankelijk waren van de arbeiders met de veel lagere premies,
waardoor 'de onbillijke verdeeling temeer in het oog springt en dit stelsel derhalve
door eiken arbeider, zijn positie bewust, wordt veroordeeld'. Jaloezie op de werkvloer
was het gevolg en het ontbreken van een 'goede geest bij den gezamenlijken arbeid'
was, zo merkte men fijntjes op, toch ook niet in het belang van het bedrijf.102
Ruim een week nadat de werklieden hun brief hadden verzonden, vond een
bijeenkomst plaats van de directie en een afvaardiging van de werklieden. Wibaut
woonde toen al in Amsterdam en was afwezig. Ghijsen deed hem per brief uitvoerig
verslag. Het werd een rustige bespreking, waarin 'de lui allen een vriendschappelijken
toon behielden, zoodat er een aangenamen indruk van de bijeenkomst is gebleven'.
Ghijsen en adjunct-directeur Alberts waren bereid naar de klachten te luisteren. Zij
wezen hun personeel erop, dat nog onlangs de lonen verbeterd en de werktijden
verkort waren, terwijl de concurrenten in Middelburg al die tijd de oude lonen had
den gehandhaafd. Ook elders in Nederland bleven in de houtzagerijen de lonen en
arbeidsvoorwaarden, volgens de directie, ver achter bij die van de NV Houthandel.
De directie gaf echter bij monde van Ghijsen te kennen, dat zij wilde onderzoeken of
een verbetering van het stelsel mogelijk was. Zij vroeg de arbeiders om een voorstel,
dat prompt volgde.103
De arbeiders waren van mening dat degenen die nu reeds hoge premies ontvin
gen, deze ook moesten behouden, maar dat de minder bedeelden meer dienden
te krijgen. Hun voorstel was om de werklieden die al in het taakgeld deelden, een
bepaald deel daarvan als vaste loonsverhoging toe te kennen. Vervolgens zou een
nieuwe taakregeling moeten worden gemaakt, waarin evenals in de bestaande de
zaagbazen en voormannen een wat groter deel zouden krijgen, en in het restant de
helpers, schavers, sjouwers, timmerlui en het machinepersoneel zouden delen. Ghijsen
antwoordde dat de werklieden die niets met het zagen te maken hadden, moeilijk
in de regeling betrokken konden worden. Deze was uitsluitend voor de werklieden
uit de zagerij bedoeld; de productie aan de zaagramen was immers tot uitgangspunt
van de regeling gemaakt. Ghijsen zegde toe samen met de andere directieleden een
verbeterde regeling op te stellen, waarbij in ieder geval tegemoet zou worden gekomen
aan de klacht over de grote loonverschillen. De laagste lonen zouden erop vooruit
gaan.104
De positie van de sjouwers en schavers was een moeilijk punt. Hun werkzaamheden
waren in de oude regeling niet bij het zaagwerk betrokken en dus participeerden zij
niet in de premieregeling. Sjouwers werden uitbetaald tegen een tarief in aangeno-