46
F.M. WIBAUT
was de houthandel in Middelburg niet de enige die werklieden liet participeren in
de winst. Bij de meubelmakersfirma Belderok en Van Roo aan de Haringplaats
was enkele jaren eerder een dergelijke regeling in werking getreden. Door de jaren
heen varieerden de totaalbedragen van de winstaandelen voor het personeel van de
houthandel tussen 1.807,20 (over 1904) en 6.273,52 (over 1908). Over 1905
werd niets weggeschreven. Jaarlijks werd aan de arbeiders 5 van hun winstaandeel
uitgekeerd. De rest van het geld uit de winstaandelen werd gebruikt om de premies
voor de levensverzekering van de werklieden en de weduwenuitkeringen voor niet-
verzekerden te betalen. Curieus is de vermelding van betalingen van voorschotten
aan verbruikscoöperatie De Hoop. De eerste betaling dateert uit augustus 1900, de
terugbetalingen van deze voorschotten door De Hoop startten in februari 1901.
Het is niet duidelijk om welke coöperatie het hier gaat. Ik heb voor die tijd geen
coöperatieve verbruiksvereniging met die naam in Middelburg kunnen vinden. In
Wibauts correspondentie heb ik evenmin iets over deze coöperatie aangetroffen.
Mogelijk betrof het een kleine vereniging van de houthandel zelf. Een aanwijzing
voor het bestaan van een dergelijke coöperatie is de vermelding in de notulen van
een vergadering van de Gecombineerde Vakvereeniging, dat het lid Valkhof, die bij
Alberts werkte, bij de afgelopen vergaderingen van de vakverenigingen niet aanwezig
had kunnen zijn in verband met de coöperatieve vereniging bij de firma Alberts.109
Nadere bijzonderheden ontbreken helaas.
Sociale voorzieningen
Houthandel Alberts liet zijn personeel profiteren van de bloei van het bedrijf. Dat
gebeurde niet zozeer door verhoging van de Ionen, maar door de invoering van
verscheidene sociale voorzieningen vanaf 1884. Deze waren bedoeld om 'aan onze
werklieden bij den bloei onzer zaak een beteren levensstandaard te bezorgen'.110
De eerste sociale regeling die houthandel Alberts voor zijn personeel trof, was een
ziekenfonds. Dat werd op 1 november 1884 ingesteld. Al uit de jaren zestig van de
negentiende eeuw zijn in Nederland bedrijven bekend die ter ondersteuning van
zieke werknemers een ziekenfonds oprichtten. Veel van deze vroege ziekenfondsen
leden waren echter volkomen afhankelijk van de willekeur van de fabrikanten. De
ondersteuning van zieke arbeiders was daar niet gebaseerd op wettelijk geregelde
verworvenheden, maar op gunsten van de ondernemer. Dat zou veranderen met de
ziekenfondsen die door 'sociaal ondernemers' werden opgericht. Het ziekenfonds
voor de arbeiders van houthandel Alberts werd beheerd door het bedrijf zelf, terwijl
de werklieden de controle op het beheer uitoefenden. Elk lid van het ziekenfonds
betaalde 1% van zijn loon, terwijl ook de firma een bedrag ter grootte van 1% van het
loon in het fonds stortte. Bij ziekte kreeg de arbeider uit het ziekenfonds maximaal
drie maanden lang de helft van zijn loon uitgekeerd. Bij een kleine 'verminking',
waarin het fonds niet voorzag, betaalde de firma Alberts het volle loon. In geval
van blijvende invaliditeit betaalde de houthandel een half jaar lang het loon aan de
werknemer door. Deze laatste regeling stond overigens los van het ziekenfonds.111
In 1893 werd de regeling van het ziekenfonds op belangrijke punten gewijzigd. In
plaats van het halve loon werd nu bij ziekte het hele loon uitgekeerd. Eenderde van
de betaalde uitkering kwam voor rekening van de werklieden, de houthandel paste
tweederde zelfbij. Het nieuwe reglement voor het ziekenfonds dat in 1900, na de
omzetting van houthandel Alberts in een naamloze vennootschap, werd opgesteld,