50
F.M. WIBAUT
Wat opvalt in de kwestie rond het premiestelsel, was de welwillendheid waarmee de
directie naar de arbeiders luisterde en de voortvarendheid waarmee het probleem
tot een oplossing werd gebracht. In de nieuwe regeling was de directie de arbeiders
bovendien zeer tegemoet gekomen. Toch hadden de arbeiders van houthandel Alberts
maar tot op zekere hoogte inspraak in het bedrijf. Een fabrieksraad of een andere
vorm van medezeggenschap binnen de onderneming ontbrak. Bij Van Marken en
Van Besouw was een dergelijke voorziening wel aanwezig, ook al functioneerde
deze niet altijd tot ieders tevredenheid. Zo'n overlegorgaan, waarin kapitalisten en
arbeiders elkaar trachtten te vinden, was aan Wibaut waarschijnlijk niet besteed. Hij
zag niets in samenwerking tussen beide partijen, maar veel meer in voortdurende
confrontatie. De enige vorm van zeggenschap die de werklieden hadden, betrof de
controle over het beheer van de fondsen die te hunnen bate waren gesticht.
Sociaal of socialist?
Wibaut valt niet zomaar te plaatsen onder de sociaal ondernemers aan het eind van
de negentiende eeuw. Het beleid van houthandel Alberts is zonder meer sociaal
vooruitstrevend te noemen, en ook het principe dat daaraan ten grondslag lag,
namelijk dat verhoging van de arbeidsproductiviteit mede ten goede moest komen
aan de arbeiders, had de houthandel gemeen met andere ondernemingen die een
sociaal beleid voerden. Toch was er ook een belangrijk verschil tussen Wibaut en
andere sociaal ondernemers. Exemplarisch daarvoor is de hoon die Wibaut over
de Gebrs. Stork Co. uitstortte, toen dit bedrijf in 1895 vier arbeiders ontsloeg,
omdat zij tijdens een koninklijk bezoek aan Hengelo de internationale rode vlag
hadden uitgestoken. Wibaut hekelde deze daad van de Stork-directie, omdat wat de
arbeiders buiten de fabriek deden de ondernemers volgens hem niets aanging. Aan
deze opstelling lag een fundamenteel verschil in opvatting over de verhouding tus
sen kapitaal en arbeid ten grondslag. Terwijl de andere sociaal ondernemers, zowel
uit liberale als uit katholieke hoek, met hun sociaal beleid samenwerking tussen
kapitaal en arbeid beoogden, zag Wibaut alleen mogelijkheden voor een felle strijd
tussen kapitalisten en arbeiders. Dat arbeiders in fabrieken goed behandeld moesten
worden, was evident, maar zij moesten dat afdwingen door middel van een krachtige
arbeidersorganisatie, die tegenwicht moest bieden aan de machtspositie van de pa
troons. 'Slechts onder de fel aankomende vuistslagen der arbeidersorganisatie' zouden
ondernemers 'handelbaar en onderhandelend' worden. Sociaal ondernemers als Van
Marken, Stork, Vlekke en Van Besouw, maar ook Hovy en Salomonson hadden
met hun inzet voor de lotsverbetering van de arbeiders juist ten doel de burgerlijke
maatschappij te behouden en een revolutie te voorkomen.121
Wibaut wees het paternalisme dat in het sociaal beleid van andere ondernemers
doorklonk, resoluut van de hand, omdat het juist de heersende bezitsverhoudingen
versterkte. Vanuit die gedachte nam hij in het debat over de wetsontwerpen voor
de Ongevallenwet een ander standpunt in dan de sociaal ondernemers Van Marken
en Stork, die het verzet van de werkgevers tegen het wetsontwerp aanvoerden. Hun
bezwaren richtten zich tegen het voorgestelde uitvoeringsorgaan, de Rijksverzeke
ringsbank, dat een instelling van de staat zou moeten worden. De ondernemers
wensten de uitvoering van de wet in eigen hand te houden met een eigen verzeke
ringsinstantie. Wibaut was het daarmee niet eens en wierp zich met enkele andere
ondernemers in de strijd om het wetsontwerp in de Tweede en Eerste Kamer aanvaard