De speelruimte van Wibauts ondernemerschap
52
F.M. WIBAUT
uitkeringen niet zou aanvechten. Een dergelijk verzoek is inderdaad aan de Risico
Bank gedaan, maar het antwoord van de bank bevredigde vooral Wibaut niet. Hij
benadrukte opnieuw dat hij er niet aan moest denken om zich bij de bank aan te
sluiten, maar als de andere directieleden dat wel wilden, zou hij zich erbij neerleggen,
zolang daaruit dan maar niet volgde, dat de NV Houthandel zich ook bij de VNW
zou aansluiten, 'want hierin mede te gaan zou me niet mogelijk zijn'.123
Op alle fronten toonde Wibaut zich een groot voorstander van sociale wetgeving
door de overheid, omdat het de arbeiders volkomen onafhankelijk maakte van de
werkgevers. Deze visie droeg hij uit in publicaties en in de prae-adviezen die hij op
verzoek van de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek uitbracht
over verzekering tegen ouderdom en invaliditeit, arbeidsduur en loonbepaling. De
verzekering van arbeiders tegen de financiële gevolgen van ouderdom en invaliditeit
was volgens hem een taak van de staat, waarvoor de kosten uit belastingen moes
ten worden betaald. In zijn opvattingen over lonen liet Wibaut zich leiden door
zijn ideeën over de verdeling van de productiemiddelen. Volgens hem was elke
loonpolitiek van de burgerlijke economie voor de arbeidersklasse een 'bespotting',
omdat er geen sprake was van wederkerigheid tussen arbeiders en ondernemers.
De lonen werden eenzijdig bepaald, namelijk door de kapitalistische ondernemers.
Hij pleitte daarom voor een wettelijke regeling van het minimumloon, omdat dat
de enige manier was om de arbeiders een enigszins acceptabele levensstandaard te
garanderen.124
'Zo ben ik niet bereid van de handel onvermengd kwaad te zeggen. Ik heb er ook
enig goeds aan te danken', aldus Wibaut, terugblikkend op zijn werkzaamheden voor
de houthandel Alberts, die het grootste deel van zijn arbeidzame leven besloegen.
Zijn werk in de houthandel Alberts had hem veel levenservaring en inzicht in maat
schappelijke verhoudingen gegeven. Dat kwam hem, naar eigen zeggen, goed van
pas toen hij zich later in het openbaar bestuur begaf.125 In publicaties over Wibaut is
het beeld gecreëerd van iemand die het werk voor de houthandel tegen wil en dank
verrichtte en uitsluitend het hoge inkomen dat hij daaraan ontleende aantrekkelijk
vond. Dat hij daarmee de SDAP ondersteunde en zijn gezin goed te eten kon geven,
zou hem goed uitgekomen zijn.126 Maar wie Wibaut volgt in de bijna veertig jaar
die hij in de houthandel werkte, ontmoet een man die zich met hart en ziel voor de
zaak inzette en die na zijn vertrek als directeur nauwe banden met de onderneming
bleef houden. Dat was ook begrijpelijk, aangezien zijn vermogen in het bedrijf zat.
Vanuit een groot vertrouwen in de toekomst van de houthandel had hij veel geld
in het bedrijf geïnvesteerd. Dat hield vanuit beleggingsoogpunt een risico in, dat
hem voorgoed aan de houthandel bond. Ondanks het feit dat Wibaut toegaf dat
zijn handelsactiviteiten hem voor zijn bestuurlijke functies van nut waren geweest,
lijken zijn memoires, die een jaar voor zijn dood verschenen, gekleurd te zijn door
zijn politieke loopbaan na 1914. Dat hij het aangenaam vond om in 1914 in het
bestuurlijke leven meer voor de SDAP te gaan betekenen, zal absoluut waar zijn. Het
sloot volkomen aan bij zijn interessesferen. Maar dat betekent niet dat hij veertig
jaar lang op strafexpeditie voor de houthandel was geweest. Integendeel, Wibaut