Inleiding
71
Met dit overzicht van prijsvragen en conceptprijsvragen uitgeschreven door het
Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen in de periode 1769-1860 is een in
ventarisatieproject afgerond dat al in de jaren tachtig van de vorige eeuw in gang is
gezet. De initiatiefnemer tot het project was wijlen dr. J.H. Kluiver, in leven onder
meer hoofdconservator van het - sedert 1969 Koninklijke - Zeeuwsch Genootschap
der Wetenschappen. Mede naar aanleiding van de gepubliceerde overzichten van
prijsvragen uitgeschreven door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen
te Haarlem (sedert 1752), het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke
Wijsbegeerte te Rotterdam (vanaf 1769) en de beide genootschappen gesticht in
1778 door Teylers Stichting in Haarlem is uit het archief van het Zeeuws Genoot
schap materiaal verzameld met betrekking tot de door dit genootschap uitgeschreven
prijsvragen.1 Nu dit project is voltooid, ligt er - in samenhang met de bovengenoemde
inventarisaties - een nagenoeg compleet overzicht van de prijsvragen uitgeschreven
door de grote wetenschappelijke genootschappen in (Noord-)Nederland. Weliswaar
ontbreekt nog een volledig overzicht van de prijsvragen van het in 1773 opgerichte
Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, maar het
gedenkboek uitgegeven bij het honderdvijftigjarig bestaan van dat genootschap geeft
wel een globale indruk van deze prijsvragen.2
De grote Nederlandse genootschappen zijn een belangrijke uiting van het intel
lectuele en sociale leven gedurende het tijdperk van de Verlichting. Een van de
kenmerken van dat tijdperk was de bijzondere interesse voor de natuurwetenschap
pen. De wetenschap werd in de achttiende eeuw zowel door liefhebbers als door
professionele geleerden beoefend. De oprichting van 'geleerde genootschappen' is
daar een van de uitingsvormen van. Dergelijke genootschappen waren een soort
kraamkamer van wetenschap, welke zich doorgaans richtte op praktische problemen
in de samenleving. Nederlandse genootschappen zijn relatief laat opgericht. De Royal
Society in Engeland dateert bijvoorbeeld reeds uit 1662. In de Nederlanden is het
eerste officiële wetenschappelijke genootschap de Hollandsche Maatschappij van
Wetenschappen te Haarlem geweest, opgericht in 1752. Het Bataafsch Genootschap
der Proefondervindelijke Wijsbegeerte in Rotterdam en het Zeeuwsch Genootschap
der Wetenschappen te Vlissingen volgden in 1769. Dikwijls worden deze drie ge
nootschappen in een adem genoemd als zijnde de belangrijkste van ons land. Visser,
die bij zijn inventarisatie van genootschappen uitgaat van de proefondervindelijke
wijsbegeerte, noemt 78 genootschappen die in de tweede helft van de achttiende
eeuw in ons land zijn opgericht.3 Alleen al in Amsterdam waren er vijfentwintig.
Het merendeel van de genootschappen wilde 'nuttig zijn voor het vaderland'. Om
die doelstelling te bereiken werden onder meer prijsvragen uitgeschreven, die soms
ook een internationaal karakter hadden. De in ons land uitgeschreven prijsvragen
vertonen althans veel overeenkomst met die welke in het buitenland werden gefor
muleerd. De bloeiperiode voor wat betreft de prijsvragen eindigde ongeveer rond
1850. Daarna kwamen nieuwe vormen van wetenschapsbevordering op, waaronder
de uitgave van gespecialiseerde tijdschriften. De organisatie van de prijsvragen was
bij de grote Nederlandse genootschappen op eenzelfde manier opgezet. Men zocht