De prijsvragen van het
Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen
72
PRIJSVRAGEN
door middel van prijsvragen een oplossing voor praktische vragen of twistpunten.
Het in 1773 opgerichte Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Weten
schappen vormde daarop ten dele een uitzondering: in de vragen en verhandelingen
van dat genootschap mochten geen godgeleerdheid of staatkundige geschillen aan
bod komen.4
Bij alle genootschappen werd de beste inzending gehonoreerd met een prijspen-
ning. Aangezien sommige genootschappen slechts enkele jaren prijsvragen hebben
uitgeschreven, zijn de penningen die daar als beloning werden uitgedeeld, zeer zeld
zaam. De hoogste waarde had de prijspenning van het Bataviaasch Genootschap,
te weten 100 dukaten wat neerkomt op ongeveer 525 gulden. De minst kostbare
prijspenning was die van het Gezelschap tot Vermeerdering van Kunde op Godsdienst
gegrond, die maar 22 gulden kostte.5 De meeste opdrachten tot het maken van een
stempel voor een prijspenning kreeg Johan George Holzhey uit Amsterdam, destijds
de bekendste Nederlandse medailleur. Hij vervaardigde echter niet de medaille van
het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Die werd gemaakt door Barend
Christiaan van Calker uit Zeist naar een ontwerp van Cornelis Ploos van Amstel.6
Van Calker ontving voor het graveren van de stempels een bedrag van 525 Vlaamse
ponden (3150 gulden).7 In zijn rekening van 6 november 1770 wordt ook de prijs
van een gouden medaille genoemd. Hiervoor werd ruim 161 pond in rekening
gebracht. Deze penning zal bestemd geweest zijn voor D. van Cruijsselbergen uit
Vlissingen, wiens antwoord op de eerste prijsvraag in 1770 met goud was bekroond.
Van Calkers rekening van luidde als volgt: Voort graveren der medailles en stempels
525, het fijne goud tot een medaille 161.12.4, het fatzoen van dezelve 16.10.0,
het fijne zilver tot 6 medailles 44.3.8, het fatzoen van dezelve 31.10.0, de me
dailles en stempels 32.10.0, de tinne dozen, 't graveren der namen, de ivoren en
houte dozen, reiskosten na Utrecht en aen de knegt in de Munt 34.8.0'. In totaal
bedroeg zijn rekening 845.13.12. De laatste twee gouden medailles, toegekend
in 1851 aan L. Janse en in 1860 aan A.A. Fokker, kostten respectievelijk 160 en
176,59. Dat de tweede iets duurder was, kwam ofwel door schommelingen in de
goudprijs ofwel door de speciale verpakking. Bij die voor Fokker werd nadrukkelijk
vermeld 'in etui'.8
Gedurende de eerste twintig jaar van het bestaan van het Zeeuwsch Genootschap
der Wetenschappen werd een beleid gevoerd waarbij de organisatie van het prijsvra-
genstelsel een belangrijke rol speelde.9 Het merendeel van de directeuren bekleedde
hoge posten in het bestuur van gewestelijke of andere organen. Zij waren bijvoor
beeld raadpensionaris, burgemeester, lid van de vroedschap of bewindhebber van de
VOC ofWIC.10 Zij konden het Genootschap benutten om oplossingen te zoeken
voor problemen waarmee ze te maken kregen in hun functie als bestuurder. Vooral
prijsvragen op maatschappelijk, economisch en waterstaatkundig gebied kwamen
in de beginjaren aan bod op voorstel van dergelijke directeuren. Na de Vrede van
Parijs in 1784 ging de Nederlandse handelspositie echter sterk achteruit. De tijd werd