Het prijsvragenbeleid PRIJSVRAGEN 73 zorgelijker en het lijkt erop dat de wetenschappelijke belangstelling door huiselijke en zakelijke beslommeringen wat afnam. In de Franse tijd kwam helemaal de klad in het genootschapsleven en daarmee nam de belangstelling voor de prijsvragen af. Steeds vaker bleven ze onbeantwoord. Door de moeilijke tijdsomstandigheden bedankten ook veel directeuren, waardoor de financiële toestand van het Zeeuws Genootschap penibel werd: zij brachten immers het geld binnen. Bij de oprichting van het Genootschap was vastgelegd dat directeuren vijf dukaten intreegeld betaalden en een jaarlijkse contributie van tien Zeeuwse rijksdaalders.11 In 1800 werd een commissie ingesteld die de positie van het Zeeuws Genootschap ging onderzoeken. Na enkele maanden rapporteerden de commissieleden dat zij bang waren dat het Genootschap de moeilijke tijden niet zou kunnen overleven. Zij wil den de directeuren raadplegen om te trachten nog een uitweg te vinden. Die uitweg werd gelukkig ook gevonden: de departementen Vlissingen en Middelburg werden samengevoegd, er werd bezuinigd en het eigen gebouw in Vlissingen werd verkocht.12 Vanaf 1801 was het Genootschap definitief in Middelburg gevestigd, eerst in een gehuurde ruimte in het Musaeum Medioburgense in de Latijnse Schoolstraat, en na 1888 in een eigen gebouw in de Middelburgse Wagenaarstraat, een geschenk van mr. G.N. de Stoppelaar. Ook na de Franse tijd, toen voor het Zeeuws Genootschap een betere toekomst daagde, kwam de glorietijd voor de prijsvragen niet meer terug. Men probeerde weliswaar op de oude voet voort te gaan, maar er kwamen steeds minder antwoorden binnen. In 1857 werd voor de laatste maal een prijsvragenpro- gramma bekendgemaakt. In I860 besloot men definitief met het uitschrijven van prijsvragen te stoppen.13 In het eerste deel van de Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der We tenschappen uit 1769 werd als een van de belangrijkste werkzaamheden van het Genootschap het jaarlijks uitschrijven van één of meer prijsvragen genoemd. De antwoorden op die prijsvragen konden in het Nederlands, Latijn of Frans geschreven worden en onder een motto worden ingezonden. Bovendien moesten zij vergezeld zijn van een verzegelde enveloppe met op de buitenkant hetzelfde motto en in de enveloppe naam en adres van de inzender. Zowel bekroonde als niet-bekroonde antwoorden zouden eigendom van het Genootschap blijven. Van de niet-bekroonde verhandelingen werden de verzegelde enveloppen ongeopend verbrand, zodat anoni miteit van de niet-winnende inzenders gewaarborgd bleef. De prijs voor bekroonde verhandelingen zou bestaan uit een gouden medaille op het stempel van het Genoot schap geslagen met op de rand het jaar van bekroning en de naam van de winnaar. Bovendien konden de auteurs van de twee beste verhandelingen over nieuwe of nuttige waarnemingen dan wel uitvindingen een zilveren medaille krijgen. Zowel de gouden als de zilveren medailles konden niet door leden of directeuren van het Genootschap worden verworven. De laatste beperking zou een grote handicap blijken te zijn. Reeds in april 1770 schreef A. 's Gravezande dat veel leden waarschijnlijk goede oplossingen op de vra gen konden geven, maar deze niet instuurden omdat de stimulans van een beloning ontbrak.14 Tijdens de ledenvergadering van 24 september 1770 werd daarom besloten

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2002 | | pagina 75