74 PRIJSVRAGEN dat ook antwoorden van leden en directeuren welkom waren, mits zij achter hun motto zouden vermelden in welke betrekking ze tot het Genootschap stonden.15 Voor een medaille kwamen ze niet in aanmerking, maar als zij de beste oplossing zouden aanbieden, werd wel hun naam bekendgemaakt. Het Genootschap kon bovendien een nuttig gebruik maken van hun inzending, 's Gravezande schreef zijn memorie omdat hij vond dat er zoveel mogelijk voordeel uit de prijsverhandelingen moest worden gehaald. Hij stelde voor om ook uit alle niet-bekroonde inzendingen de beste gedeelten te sorteren om deze selectie vervolgens samen met het prijsant woord te publiceren. Immers, in de niet bekroonde stukken zouden punten aan de orde kunnen komen welke in het winnende antwoord niet waren behandeld. Ook bij die gedeeltelijk gepubliceerde verhandelingen moest volgens 's Gravezande de auteursnaam of het motto vermeld worden. Twee jaar later kwam er een uitgebreid schrijven van Josua van Iperen, die zich eveneens zorgen maakte over het prijsvragenbeleid van het Zeeuws Genootschap.16 Hij vond dat ook directeuren en leden een prijsmedaille zouden moeten krijgen, wanneer hun antwoord bekroond zou worden. Om juryleden te stimuleren goede, onpartijdige rapporten te schrijven, zou hij graag zien dat ook deze beloond konden worden voor hun oordeel. Als derde punt stelde Van Iperen voor om winnaars van prijsantwoorden of inzenders van andere goede verhandelingen het lidmaatschap van het Zeeuws Genootschap aan te bieden. Zo'n gedragslijn zou het wetenschappelijk peil van het Genootschap alleen maar kunnen verhogen. In 1778 werd in Indië het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Weten schappen opgericht.17 Het bestuur hiervan zond op 1 juni van dat jaar een missive vergezeld van het programma van het nieuwe genootschap en een wisselbrief 'ten nutte van ons land of deszelfs Colonien' naar het Zeeuws Genootschap. De eerste voorzitter van het Bataviaasch Genootschap, de Zeeuw J.C.M. Radermacher en de overige dirigerende leden verzochten het Genootschap om op kosten van Batavia elk jaar een extra prijsvraag uit te schrijven.18 Eenzelfde verzoek werd gericht aan de genootschappen te Haarlem en Rotterdam. Door het Zeeuws Genootschap werden tien vragen gesteld op kosten van Batavia. Van negen vragen werden de antwoorden bekroond en gepubliceerd.19 In augustus 1782 deed het bestuur van het Genootschap weer water in de wijn. Aangezien te veel prijsvragen niet of onvoldoende beantwoord werden, besloot men dat in het vervolg leden en directeuren ook naar de prijs konden dingen. Uit niets mocht echter blijken dat de inzender enige binding met het Genootschap had. Een buitenstaander moest daarom het antwoord overschrijven, opdat het handschrift de inzender niet kon verraden.20 Ook daarna verliepen de prijsvraagactiviteiten niet geheel naar wens. Uit 1786 is er bijvoorbeeld een brief van 'enkele heren' met opmerkingen naar aanleiding van het slechte resultaat van een prijsvraag over ver betering van de 'Hooge Schooien'.21 Volgens G. Kuipers, een van de briefschrijvers, was de vraag te algemeen gesteld. De heren vonden dat een vraag door één persoon beantwoord moest kunnen worden, zodat een gestelde vraag niet al te moeilijk of te veelomvattend zou mogen zijn. Anderzijds mocht een vraag ook weer niet te gemakkelijk zijn, waardoor er weer teveel antwoorden zouden kunnen komen. Ook mocht een prijsvraag niet op een voorgaande lijken, want dan zou men medailles uitdelen voor het produceren van 'onnoodige boeken en verhandelingen', terwijl men die medailles juist zou moeten toekennen om die overbodige boekenlast te

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2002 | | pagina 76