PRIJSVRAGEN
97
Indiener D. Radermacher (inv.nr. 61, p. 163; inv.nr. 80, programma
1774).
Jaar 1774.
Antwoorden 1775: 4 (inv.nr. 4, p. 330 en 337).
Motto's a: Ut desint vires tarnen voluntas est laudanda (inv.nr. 4, p. 337).
b: In usum publici Batavorum (inv.nr. 4, p. 330).
c: Principiis obsta (inv.nr. 4, p. 337). Citaat uit Ovidius, Remedia
Amoris, 91
d: Tot voorbehoeding (inv.nr. 61, f. 67).
Jury Niet achterhaald.
Bekroning 1776: J. Veirac te Rotterdam, goud motto c (inv.nr. 61, 43); B.
Hussem te Amsterdam, zilver, motto b (inv.nr. 61, f. 51).
Publicatie Verhandelingen ZGW1778, VI, p. 3-110, 111-224.
Opmerkingen Volgens het programma 1774 wordt de vraag gesteld zowel 'uit
menschelijkheid als in het algemeen belang van de geoctroyerde
Oost-Indische Mij'. De gouden medaille zal betaald worden door
de indiener van de prijsvraag, de heer D. Radermacher (inv.nr. 61,
f. 163). De antwoorden zijn besproken in Verhandelingen 1789,
XII, tweede stuk, p. 93-97. J.F. Ellerbeek, opper-chirurgijn bij de
Oost-Indische Compagnie, heeft een verhandeling geschreven over
de besmettelijke rotkoorts, die is gepubliceerd in Verhandelingen
ZGW1780, VII, p. 259-276 (medegedeeld door D. Radermacher).
In een exemplaar van deze Verhandelingen (ZA, eigendom KZGW)
liggen twee ongedateerde krantenknipsels naar aanleiding van de
bekroonde antwoorden op deze vraag, geschreven door dr. D.
Schoute. Hs. 4278 bevat een verhandeling over de febris maligna
putrida door J. van Lil. S. de Wind geeft commentaar op de ver
handeling: hij vindt ze onbelangrijk, en zijn broer, G. de Wind,
is het met hem eens (inv.nr. 62, f. 122). B. Hussem schrijft dat er
in zijn motto behoorde te staan 'publicum' in plaats van 'publici'
(inv.nr. 61, f. 65). Volgens inv.nr. 61, f. 67 is het antwoord onder
motto d afkomstig van E. Lombard. In een brief van 1776 schreef
de auteur van antwoord onder motto a, dat zijn antwoord wel
gebruikt mag worden, doch anoniem (inv.nr. 61, f. 57).
Prijsvraag 9
Welke zyn de oorzaaken van de Importante schade, die de Ingezetenen dezer Provincie
door de nadeelige Wisselcours komen te lyden, en door welk middelen zoude dezelve
best konnen worden voorgekomen, zonder deze Provincie aan gevaar van gebrek
van Contanten bloot te stellen, maar dezelve in tegendeel in staat te houden, om
de benoodigde nieuwe specien aan te konnen munten. En wat middel zou er zijn,
om de muntspeciën door de geheele Republyk op eenen egaalen voet van gehalte
en evaluatie te brengen, met dien effecte, dat op alle de munten by continuatie zoo
gouden als zilveren specien tot de gestatueerde of te statueeren gehalten en evaluatien
zouden konnen worden aangemunt?
Opmerkingen In de Algemene Vergadering van 1 december 1778 wordt mee-