34
ZUID-NEDERLANDSE VISSERIJ
Nederlandse visserij. Het handjevol Vlaamse reders dat nog belangen in de visse
rij had, besloot zijn sloepen en hoekers uit te rusten voor de kaapvaart. Die keuze
was logisch omdat enerzijds het optreden van vijandige kapers en oorlogsbodems
de visvangst lamlegde en anderzijds kaperij langs de Vlaamse Banken bijzonder
geschikt bleek voor kleine schepen met weinig diepgang. Bovendien was de kaap
vaart in deze periode meestal een winstgevende onderneming die door de
Admiraliteit werd aangemoedigd.'
De Spaanse Successieoorlog (1702-1713)
Tijdens de korte adempauze tussen de Negenjarige Oorlog en de Europese strijd
om de Spaanse erfenis treffen we slechts enkele sporen aan van een zeer beschei
den kustvisserij in Oostende.10 De kaapvaart bepaalde gedurende de Franse over
heersing (1702-1706) tijdens de Spaanse Successieoorlog in belangrijke mate het
maritieme gebeuren voor de Vlaamse kust. Er kon nauwelijks nog sprake zijn van
de gebruikelijke Zeeuwse en Engelse aanvoer van respectievelijk verse vis en droge
haring. Bovendien bleek de bevoorrading vanuit Duinkerke of Calais te gevaarlijk
door de permanente aanwezigheid nabij de Vlaamse havens van Zeeuwse com-
missievaarders of oorlogsbodems." Het gebrek aan vis voor de lokale consumptie
werd zo nijpend dat de kerkelijke overheid in 1704 het nuttigen van vlees tijdens
de vastenmaand toeliet, met uitzondering van de vrijdag en zaterdag.12 Incidenteel
kwam er in die periode wat vis op de Oostendse markt uit de verkoop van ladin
gen van buitgemaakte sloepen, haringbuizen en vishoekers. Zo meldde Henry de
Wael in 1703 dat een Engelse 'prise' was opgebracht met in haar ruim 200.000 lb.
stokvis en 400 tonnen zalm.13
Ondanks deze soms uitzonderlijke aanvoer van visproducten bleef de schaarste
aanhouden tot na de Engels-Hollandse inname van de stad in 1706. Bij dit beleg
werd Oostende ernstig verwoest. Een van de voornaamste lokale reders, Mattheus
de Moor, schreef ontzet over dit bombardement: 'het heeft er soo jammerlick en
gruwsaem gegaen dat wel aen de verwoestinghe van Troye mag vergelicken.'14 Nog
dramatischer voor de lokale visserij was dat een belangrijk segment van de mari
tiem actieve bevolking migreerde naar voornamelijk Nieuwpoort en Duinkerke
- beide havens bleven tijdens deze oorlog onder Frans bestuur - om werk te vin
den op kaperschepen." Deze situatie lijkt op het eerste gezicht een herleving van
de visserij te hebben bemoeilijkt. Tijdens het Anglo-Bataafs Condominium is ech
ter een klein herstel van de lokale visvangst waar te nemen. Een aantal verslagen
die de Nederlandse kolonel Henry de Caris, als wachtmeester van het in Oostende
gelegerde garnizoen, naar Den Haag stuurde, bevat gedetailleerde gegevens over
scheepsbewegingen in verscheidene maanden, verspreid over de jaren 1709-1712.
De Oostendse vissersvloot bestond toen uit twee tot drie hoekers en een schelvis
schuit.16 Die voerden voornamelijk tijdens de wintermaanden en in het voorjaar
kabeljauw en verse vis aan. Bijna maandelijks brachten één tot twee diepo's droge
haring uit Engeland, vermoedelijk om het garnizoen te bevoorraden.17 De lokale
vangst werd verder onregelmatig aangevuld met ladingen Suffolkse oesters en
Zierikzeese haring en kabeljauw.18 Het is duidelijk dat deze geringe aanvoer bijna
uitsluitend bestemd was voor de plaatselijke consumptie.