ZUID-NEDERLANDSE VISSERIJ
37
bovendien niet toe bewegen extra fondsen te verstrekken die het voortbestaan van
de compagnie na 1730 zouden garanderen. Het ontbreken van overheidssteun tij
dens de startfase van de onderneming kan als een bijkomende nefaste factor wor
den beschouwd.
Het mislukte project van Stauffenbergh betekent niet dat het onmogelijk was in
deze periode een rendabel bedrijf in de visserij op te zetten. Een cruciaal element
dat de slaagkansen verhoogde, bleek de nauwe betrokkenheid van de financiers bij
de sector. Ook de kleinschaligheid, waardoor lokale handelaren makkelijker
investeerden, speelde een belangrijke rol. Een interessant voorbeeld van een winst
gevende onderneming met een sterke lokale verankering was de Nieuwpoorts-
Oostendse rederij Douchelet-Ray, die visserij met koopvaardij combineerde. Op
het moment dat de zwanenzang van de 'Compagnie van Visch-vaert' begon, koch
ten de Nieuwpoortse kooplieden Jacobus Douchelet en Guilbert Offert de la
Croix in november 1732 twee van haar schepen: de buis St. Carolus Borromeus90
ton, en de hoeker De Stadt Nieuwpoort85 ton.29 Samen met de Oostendse han
delaar Thomas Ray richtten zij een rederij op 'om de schepen te laeten vaeren naer
Nantes, Bordeaux, Yslant ofte andere plaetsen'. De geassocieerden gingen akkoord
met de belofte om zich gedurende vijf jaar niet uit de onderneming terug te trek
ken.30 Zij engageerden twee agenten in Brugge en Oostende voor de distributie
van de aangevoerde kabeljauw en traan. Deze commissionairs regelden ook de
contacten met potentiële bevrachters. Omdat in die periode schepen en ladingen
onder Noord-Nederlandse vlag gunstiger toltarieven in Franse havens genoten dan
Zuid-Nederlandse vrachten, verkocht Thomas Ray in 1734 de St. Carolus
Borromeus pro forma aan de Rotterdamse handelaar John Archdeacon.31
Over de expedities van het buisschip St. Carolus Borromeus zijn we goed inge
licht. Voor 22 van de 23 reizen die dit schip ondernam tijdens de jaren 1732-1741
beschikken we over de scheepsrekeningen en de winst- of verliesdelingen.32 De St.
Carolus Borromeus werd achtmaal voor de kabeljauwvangst in IJslandse wateren
uitgerust en boekte telkenmale een forse nettowinst, die varieerde van 19,73 tot
156,45 procent of gemiddeld 49,76 procent! Tweederde van de Atlantische han-
delsuitredingen werd vanuit Oostende georganiseerd door en voor rekening van
Thomas Ray en Judocus van Iseghem.33 Deze vrachtreizen naar Bordeaux, Nantes,
Seudres, Bourgneuf en Cork, die het stille seizoen in de IJslandvisserij opvulden,
gaven globaal een positieve uitkomst. Toch vertoonden vijf expedities een negatief
saldo. Vooral het zouttransport vanuit de Loiremonding gaf niet het verwachte
resultaat. Het verlies bij de vrachtvaart naar de Franse Atlantische kust werd vaak
veroorzaakt doordat schepen op ballast (zonder lading) vanuit Oostende en
Nieuwpoort de heenreis moesten aanvatten.
De veertien vrachtreizen van de St. Carolus Borromeus rendeerden gemiddeld
8,92 procent. Dit was zeker geen slecht resultaat, maar lag toch 3 a 4 procent
onder het niveau van wat enkele Hollandse en Friese voorbeelden aantoonden
voor het maritieme verkeer met de Baltische regio en de Franse Atlantische havens
tijdens de achttiende eeuw.34 Niettemin boerde deze rederij gedurende een decen
nium bijzonder goed, want de 22 reizen gaven een gemiddeld totaal rendement
van 29,34 procent. Relatief bekeken deden alle vennoten gouden zaken, daar
investeringen in overheidsfondsen of onroerende goederen in deze periode jaarlijks
gemiddeld slechts 2 tot 3 procent opbrachten.