ZUID-NEDERLANDSE VISSERIJ
43
berispen en hun een boete opleggen. Joannes Leep bijvoorbeeld kreeg in septem
ber 1786 twee boetes van 50 gulden 'weegens uytter hand verkoopen van sijne
visch'.65
Ten slotte werkten de Oostendse en Nieuwpoortse reders in 1786 een premie
stelsel uit met het deel van de invoerrechten op buitenlandse kabeljauw, dat zij
ontvingen van de Staten van Vlaanderen ter bevordering van de visserij.66 Per ton
gezouten Doggersbankse kabeljauw die vissers aanvoerden tussen 26 februari en
12 april, ontvingen zij 15 gulden. Een premie van 10 gulden per ton werd ver
strekt voor moluwe die tussen 13 april en 1 mei arriveerde. Een vroege vorm van
stachanovisme treffen we aan in het systeem waarbij aan de bemanning van de
sloep die de grootste hoeveelheid moluwe per seizoen binnenbracht, een bonus
van 150 gulden werd toegekend. De sloep met de tweede beste vangstresultaten
kon rekenen op 100 gulden extra.67
De visserij tijdens de Zevenjarige Oorlog en het Veerse alterna
tief, 1755-1765
Tijdens de eerste twee decennia na de oprichting van de 'Caemer' probeerden de
Oostendse reders de haringvisserij nieuw elan te geven. Hiervoor hoopte men op
substantiële overheidssteun. In een rapport uit 1755 schetsten Pieter Löhr,
Antoine Constantin en Thomas Ray junior de situatie van de Oostendse haring
visserij. Op dat ogenblik werden er negen sloepen uitgerust 'pour la grande pêche
de hareng', die gezamenlijk 360 netten gebruikten. Pieter Löhr beklemtoonde, als
deken van de 'Caemer', het belang van de sector voor de werkgelegenheid. Hij stel
de vast dat een expeditie van een haringsloep of buis 22 mensen rechtstreeks arbeid
verschafte. Op zee bestond de gemiddelde bemanning van een sloep uit een stuur
man, zeven matrozen/vissers en een scheepsjongen. Aan land liet men drie vrou
wen de netten breien, reinigen en boeten. Zij werden bijgestaan door een jongen
'pour emplir leurs aiguilles'. Voor de verwerking van de vangsten had men per
sloep negen mensen nodig, namelijk een magazijnier, een kaker, twee pakkers en
vijf handarbeiders om de haring te reinigen, te zouten of te drogen, te tellen, et
cetera. Indirect ondervonden, aldus Löhr, nog veertien beroepscategorieën een
gunstige invloed (extra werk) van een groeiende haringvisserij.68 De leden van de
Raad van Financiën en de Geheime Raad reageerden echter onverschillig. Het
bleef wachten tot 1764 vooraleer de eerste protectionistische maatregelen voor de
nationale visserij totstandkwamen.
Inmiddels kwam de haringvisserij te Oostende en Nieuwpoort in een negatieve
spiraal terecht, voornamelijk onder invloed van de Zevenjarige Oorlog. Gedurende
de jaren 1753-1755 ging het de haringvisserij nog voor de wind. Verscheidene
kleine associaties startten een visserijbedrijf, met wisselend succes, 'mais le plus
grand nombre aiant au bout de peu d'années perdu leur capital on misse dans cette
spéculation'.65 De aanvankelijk goede resultaten wekten zelfs de belangstelling op
van enkele handelaren, zoals Thomas Ray junior en John Galwey, die weinig voe
ling hadden met de sector. Uit louter speculatieve overwegingen zocht Galwey
investeerders in Antwerpen om een sloep uit te rusten voor de kabeljauwvangst,