ZUID-NEDERLANDSE VISSERIJ
51
zowel in de haring- als in kabeljauwvisserij, in belangrijke mate dankzij de
Duinkerkse inbreng. Zeker in de kabeljauwvangst nabij de Shetlandeilanden en
IJsland stelde het Oostendse aandeel nauwelijks iets voor."8
Het succes van Nieuwpoort was voor een deel te danken aan de gunstige geogra
fische situering ten opzichte van Duinkerke. Toch waren er ook enkele indicaties
dat de Oostendse magistraat strikter toekeek op het verstrekken van zeebrieven
dan in Nieuwpoort, Lo en Veurne het geval was. Dit ervoer Jacobus Guisbert van
der Gronden, die begin 1782 het Oostendse burgerschap had verworven, doch
geen toelating kreeg om vissersschepen onder keizerlijke vlag uit te reden. Men
verantwoordde de weigering met het gegeven dat Oostende niet zijn enige domi
cilie bleek te zijn, iets wat vaak door de vingers werd gezien. Van der Gronden had
de intentie om in associatie met Adriaan van der Jagt uit Maassluis twee doggers
en twee sloepen in de vaart te brengen.119 Deze terughoudendheid kan ook ver
klaard worden door de gegronde vrees dat deze vissersvaartuigen, met Oostendse
zeebrieven, blijvend vanuit Maassluis zouden opereren en zelden of nooit hun
vangsten in Oostende zouden laten veilen. In dezelfde periode had de
Blankenbergse reder Pieter Pollet immers 28 Hollandse bomschepen met
Katwijk aan Zee, Scheveningen en de Maasmond als thuisbasis onder zijn
hoede. De nodige keizerlijke scheepsdocumenten verkreeg hij in Blankenberge.
Geen enkel van deze vaartuigen werd echter ooit in een Vlaamse haven gesigna
leerd.120 Een gelijksoortige grootscheepse fraude werd opgezet door de Gentse
advocaat en raadsheer van de Raad van Vlaanderen, Bruno d'Hert. Deze hoge
ambtenaar wist, tegen een commissieloon, in enkele maanden tijd meer dan 280
vissers en reders uit Vlaardingen, Maassluis, Pernis, Zwartewaal en Middelharnis
aan het Gentse poorterschap te helpen.121 Via een bevriende notaris zorgde hij er
vervolgens voor dat de bijna complete vissersvloot van de Maasmond op papier
zijn eigendom werd.122 Het systeem werkte uitstekend want in december 1782
voeren vanuit Maassluis en Vlaardingen meer dan honderd 'keizerlijke' vishoekers
uit voor de kabeljauwvangst.123
Een andere grossier in Hollandse vissersvaartuigen was de Brusselse firma Joseph
Olbrechts Cie. Dit bedrijf fungeerde sinds 1775 als 'facteur' van de nationale
visserij in de hoofdstad, maar bleek tevens een belangrijke invoerder van Noord-
Nederlandse vis. In februari 1782 liet deze firma 24 vishoekers op haar naam
inschrijven. Deze schepen waren vóór de oorlog in de Hollandse kustplaatsen
Zandvoort, Noordwijk en Katwijk aan Zee geregistreerd.124 Ook voor die vissers
was de neutraliteit van de Oostenrijkse Nederlanden enkel een middel om hun
activiteiten in veiliger omstandigheden te kunnen voortzetten.
De participatie van buitenlandse reders in de Oostendse visserij bleef tussen
1781 en 1783 beperkt tot drie Noord-Franse handelaren.125 Een van hen, de
Duinkerkse jeneverstoker Joseph Louis Stival, was in 1781 lid geworden van de
Oostendse 'Caemer der Vrije Visscherije'. Hij bezat de eigendomsakten van vier
vissersschepen. Stivals dogger en drie sloepen losten maar zelden hun vangsten in
Oostende. Deze vissersvaartuigen behoorden toe aan reders uit Arnemuiden en
zeilden vanaf september 1783 terug onder Zeeuwse vlag.126
Na de Vrede van Versailles (1783) viel het productiecijfer voor beide teelten in de
Zuidelijke Nederlanden drastisch terug. Voor de kabeljauwvangst schreef men dit