EEN DOORE GEOPENT
11
de schade van de Allerheiligenvloed van 1570. Nu werden dijken doorgestoken en
sluizen vernield. De parochies Lapscheure, St. Catherina, Hannekenswerve en
Coxijde kwamen volledig onder water te staan, van het eiland van Oostburg bleef
alleen het westen droog. In volgende jaren werden nog resterende dijken zozeer
aangevreten, dat zij doorbraken en ook de landen tot Aardenburg en Middelburg
onderliepen. En in het noordelijkste deel stonden Breskens, Groede en
Schoondijke blank. Alleen het eiland van Cadzand ontsprong hier grotendeels de
dans. De hele streek was nagenoeg één waterplas, waaruit Sluis als enig bewaard
stadje oprees, alleen bereikbaar over water én, vanuit de richting van Brugge, over
de Sout- of Middendijk naar de West- of Brugse Poort. Hier en daar waren enke
le verwoeste kerken en grote gebouwen zichtbaar gebleven en viel om met de
historicus De Hullu te spreken vooral bij laag water 'een archipel' van schorren
waar te nemen. Zozeer kreeg de zee toegang tot de streek, dat zij nieuwe water
lopen uitsleep en het oude, middeleeuwse landschap onder meegesleurd slib deed
verdwijnen.26 Een situatie die ook in Noordoost-Vlaanderen rond Hulst en Axel
ontstond, maar er, zo te zien, een minder grote omvang aannam.
In zo'n omgeving konden de ingezetenen niet blijven wonen. Sommigen trok
ken naar steden in de buurt. Nogal wat katholieken vluchtten naar Brugge, nadat
het door Parma was heroverd. Calvinisten uit Oostburg en Brugge doken in Sluis
op. Geloofsgenoten van Groede staken naar Vlissingen over.27 Maar ook op hun
vluchtplaats waren zij niet altijd veilig. Sluizenaren ondernamen tegen Parma
strooptochten tot Kortrijk toe, lieden uit Oostende werden al plunderend bij
Oudenaerde gesignaleerd. Ook vanaf de overkant van de Westerschelde, vanuit
Zeeland, werden weer zulke acties uitgevoerd.28
Ondanks alle voorzorgsmaatregelen ging de oorlogvoering in Vlaanderen dan
ook verder. Tegenover hun verliezen aan Parma wisten de opstandelingen nog in
1583 Terneuzen en Biervliet te veroveren, Axel volgde in 1586. Het gezag over het
gebied van deze drie stadjes werd in 1588 vanuit het Noorden opgedragen of
'gecommitteerd' aan de Staten van Zeeland. Twee eeuwen lang zou de streek
bekend blijven als het 'Committimus'. Daartoe behoorde ook Hulst, toen het tus
sen 1591 en 1596 in Staatse handen was.29 Zo kwam in de Oost-Vlaamse regio de
frontlijn soms tijdelijk, soms permanent meer landinwaarts te liggen.
In deze strijd werd het Noorden vanaf 1585 officieel gesteund door koningin
Elisabeth van Engeland. De koningin verleende die hulp niet uit voorliefde voor
opstandigheid of sympathie voor de calvinistische religie van de Noord-
Nederlandse leiders. Het ging haar er met name om te voorkomen dat de
Zuidelijke Nederlanden, door Parma heroverd, een te grote bedreiging voor
Engeland zouden worden. Onder leiding van de graaf van Leicester namen haar
mensen deel aan het bestuur van de opstandige gewesten. Als onderpand voor
terugbetaling van voorgeschoten gelden werden de steden Vlissingen en Den Briel
en het fort Rammekens onder haar gezag gesteld. En een flink contingent Engelse
troepen werd gestationeerd in de bedreigde Vlaamse steden Oostende en Sluis.
Maar desondanks was de relatie tussen de Noord-Nederlandse gezaghebbers en
hun Engelse bondgenoten verre van hartelijk.30
Dit kwam Parma goed van pas. Zijn plannen waren immers na de inname van
de grote Vlaamse steden nog niet volledig gerealiseerd. Bovendien werd hij gecon
fronteerd met een nieuwe aanleiding tot actie. Filips II decreteerde dat vanuit de