78 TOT UYTERSTE RUINE Wispelaer werden geleid.49 De grote kennis van schepen en scheepsbewapening die De Moor door zijn activiteiten bezat, leidde in 1611 tot zijn benoeming ais equi page- en ammunitiemeester van de admiraliteit. In deze functie, die hij ongetwij feld op voordracht van Ingel Leunissen had gekregen en tot 1625 bekleedde, was De Moor belast met de uitrusting, het onderhoud en de reparatie van de Zeeuwse oorlogsvloot.50 Dat zijn vaardigheden op waarde geschat werden, blijkt wel uit het feit dat De Moor na zijn benoeming tot bewindhebber van de WIC ook equipa gemeester werd van de Zeeuwse kamer van die compagnie.51 De belangstelling van de jonge Jan de Moor voor West-Indië blijkt overtuigend uit zijn aankopen op de Vlissingse kaapvaartveilingen. Tussen 1605 en 1607 kocht hij geregeld aanzien lijke buitgemaakte partijen exotische houtsoorten als brazielhout, campêchehout, ebbenhout, pallisanderhout en andere West-Indische retouren als huiden, sarsapa- rilla en tabak.52 Vaart op de Wilde Kust De aandacht voor de tabak en het tropisch hardhout bracht De Moor in aanraking met de Wilde Kust van Zuid-Amerika, waaraan hij zijn grootste bekendheid te danken heeft. In augustus 1614 was er te Vlissingen een koortsachtige belangstel ling voor de Wilde Kust en in het bijzonder voor de Amazonedelta. Er was daar sprake van een ophandenzijnde expeditie pour y faire des colonies'.53 In juli 1614 maakten Spaanse spionnen die de Zeeuwse interesse voor Guyana met argusogen volgden, er melding van dat Vlissingers reeds een karveel hadden uitgezonden om zover mogelijk de Amazone op te varen om de loop van de machtige rivier te ver kennen.54 Ongetwijfeld verwees dit bericht naar de activiteiten van de handels compagnie van Jan de Moor, want in maart daaraan voorafgaand had hij bij de Zeeuwse admiraliteit een verzoekschrift ingediend 'tot voorderinghe van den han del die zij voorghenomen hebben te doene op de custen van Brasil ende de Westindien, als oock op de riviere de Amasones daer de coninck van Spaengien noch gheen ghebiet is hebbende'.55 De Moor beschouwde Guyana en de Amazonedelta, gelegen tussen Portugees Brazilië en de Spaanse Caraïben, als het land van de onbegrensde mogelijkheden. Omdat de Spanjaarden noch de Portugezen er immers vestigingen hadden, konden de Zeeuwen er ongestoord handel drijven zonder inbreuk te maken op het Twaalfjarig Bestand, dat de vaart op de Iberische overzeese gebiedsdelen verbood. De activiteiten van de handelscompagnie-De Moor waren symptomatisch voor de Nederlandse betrekkingen met Guyana. De Zeeuwse belangstelling voor Guyana ofwel de Wilde Kust, het uitgestrekte kustgebied tussen de Amazone en de Orinoco, was al eerder groot geweest. Geïnspireerd door de publicatie van Sir Walter Raleghs The Discoverie of the large, rich and bewtifull empire of Guiana, dat in 1596 in Londen het licht zag en twee jaar later een Nederlandse vertaling kreeg, begonnen Zeeuwse zeevaarders net als de Hollanders, met name uit Amsterdam, nog voor het einde van de zestiende eeuw hun zoektocht naar het mysterieuze goudland El Dorado. De oudste handelsbetrekkingen beperkten zich nog tot het drijven van ruilhandel met de indianen, maar tijdens het Twaalfjarig Bestand wer den de zaken in Guyana grootser aangepakt. Waar de Nederlanders vóór 1609 vol stonden met het achterlaten van handelsagenten die daar aan de talrijke rivieren wapens en ijzerwaren verruilden voor tabak, tropisch hardhout en kleurstoffen,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2004 | | pagina 80