DAVID HENRI G ALLAN DAT
119
toch vooral medisch. Slaven waren menselijke wezens en ze vertegenwoordigden
een groot kapitaal. Beide overwegingen maakten het noodzakelijk slaven goed te
behandelen en ze van alle preventieve zorg te voorzien die mogelijk was. Keer op
keer bepleitte hij dan ook dat slavenhalers en reders maatregelen moesten nemen,
ook wanneer die geld zouden kosten, om de sterfte en het ongemak op de over
tocht te beperken.
Op het eerste gezicht valt deze houding niet eenvoudig te rijmen met de open, kri
tische en verlichte geest die Gallandat wel degelijk bezat. We dreigen bij de beoor
deling van Gallandats opinies echter een belangrijke factor uit het oog te verliezen,
namelijk de chronologie. Gallandats verhandeling is geschreven in de tweede helft
van de jaren zestig. Het grote debat over de slavernij moet dan nog beginnen. Dat
zou eerst worden ontketend met de publicatie van Abbé Raynals Histoirephilosop-
hique et politique des éteiblissemens et du commerce des Européens dans les deux Indes
in 1770. Toegegeven, ook voordien konden er kritische geluiden worden verno
men maar ze waren schaars en klonken niet erg luid. In het Nederland van de
zeventiende eeuw verdedigde bijvoorbeeld al een van de voorlieden van de
Radicale Verlichting, Francois van den Ende (1602-1674), de principiële gelijk
heid van alle rassen, Montesquieu (1689-1755) had in boek XV van zijn Esprit des
Lois (1748) de slavernij eveneens aan de kaak gesteld en ook in Nederland was een
heel enkele maal voor 1770 de slavernij al op kritische toon behandeld." Raynal
(1713-1796) was echter de eerste die een hartstochtelijke oproep deed voor een
zwarte Spartacus die, net als in het oude Rome, nu in West-Indië op zou komen
voor de rechten van de natuur.
De eerste tien jaar na Raynals oproep bleef het bovendien tamelijk stil. Het waren
voornamelijk opstandige Amerikaanse kolonisten en een enkele Britse publicist
die het debat aan de gang hielden. De derde druk van Raynals Histoire die een veel
radicalere geest ademde, zou het debat een echte Europese dimensie verschaffen.
In 1787 en 1788 richtten eerst de Engelsen en vervolgens de Fransen genoot
schappen tegen de slavernij op.'; Ook de Nederlandse kritische geluiden, hoe
beperkt in omvang ook, dateren praktisch uitsluitend uit de periode na 1785.13
Typerend in dit verband is Betje Wolff, de penvriendin van David Henri
Gallandat. We kennen Betje Wolff als een oprecht bestrijder van slavernij en sla
venhandel. Haar voornaamste geschriften in dit opzicht dateren echter alle uit het
laatste decennium van haar leven. In 1769 toen Gallandats werk wereldkundig
werd gemaakt, leverden zijn standpunten inzake de slavernij allerminst frictie met
de schrijfster op. Ze spraken elkaar de zomer van dat jaar en die ontmoeting zou
zelfs aan de wieg staan van een uitvoerige, soms filosofische en bij vlagen ook intie
me correspondentie waarin vele aspecten van het Nederlandse verlichte denken de
revue passeren. Van verschillen van inzicht over centrale uitgangspunten van dat
denken blijkt niets.14 Dat Betje wel degelijk in staat was correspondenties te ver
breken wanneer de intellectuele of politieke koers van haar correspondent haar
niet beviel, blijkt wel uit het beëindigen van de contacten met Rijklof Michaël van
Goens (1748-1810), het Utrechtse verlichte wonderkind, toen deze in het midden
van de jaren tachtig de zijde van de stadhouder koos in het patriottenconflict.15
Toen Gallandat zijn Noodige Onderrichtingen de wereld instuurde was er dus van
een debat nog geen sprake. Zowel in Nederland als daarbuiten zou slavernij pas
een hot issue worden na 1785. Gallandat was toen al dood. In 1782 overleed hij,