12 LORRENDRAAIERS want de lorrendraaier werd enkele maanden later door compagnieschepen op de kust van West-Afrika genomen en te Elmina opgebracht.23 Andere schippers van lorrendraaiers werden bij thuiskomst aangepakt. Zo kreeg de Vlissingse baljuw in juni 1676 de opdracht om beslag te leggen op een partij suiker die Joris Jasperse met de illegale slavenhandel had verkregen. Jasperse was kort daarvoor met zijn smokkelschip Witte Valk van een driehoeksreis naar West-Afrika en Suriname in Vlissingen teruggekeerd.24 Daarnaast trachtten de bewindhebbers de reders en assuradeurs van smokkelsche- pen aan te pakken. Dat was een minder eenvoudige opgave, want deze belang hebbenden bleven meestal anoniem. In 1676 lukte het de bewindhebbers toch om de namen van twee assuradeurs te achterhalen die het smokkelschip 't Wapen van Hamburg van schipper Thomas Thoors hadden verzekerd. Het betrof de Middelburgse kooplieden Pieter Macaré de Jonge en Simon Willemse. De laatst genoemde was tevens kiezer van de stad. Er vonden diverse onderhandelingen plaats, waarbij de Zeeuwse bewindhebbers met beslaglegging op de assurantiepen ningen dreigden A Of zij ook daadwerkelijk tot actie zijn overgegaan is onduide lijk. Wel werd daarmee een duidelijk signaal naar andere belanghebbenden bij de smokkelhandel afgegeven. Om aan dit soort vervolgingen te ontkomen, weken Zeeuwse lorrendraaiers naar andere havens uit. In mei 1677 werd het Zeeuwse fre gat van schipper Cornelis Pets in Oostende uitgereed voor een smokkelreis naar West-Afrika. Naast Afrikaanse producten moest Pets slaven in Angola verwerven die hij later op de Canarische Eilanden moest verkopen. Ruim een jaar later arri veerde hij in Engeland, waar een deel van de handelswaar werd gelost. Daarnaast liep in datzelfde jaar het Vlissingse smokkelschip van Jan Spanjaert in de Vlaamse havenstad binnen.26 Oostende bleef in die jaren en belangrijke uitwijkhaven voor Zeeuwse lorrendraaiers en in 1681 bracht de WIC de Staten-Generaal daarvan opnieuw in kennis.27 In theorie waren de maatregelen tegen de illegale goederen- en slavenhandel dui delijk en helder omschreven, maar in de praktijk bleken zij minder goed te wer ken. Binnen het Zeeuwse gewest werden onverminderd de meeste smokkelsche- pen uitgereed en voor een doeltreffende bestrijding daarvan was een coöperatieve houding van de Zeeuwse stadsregeringen onontbeerlijk. Maar daar ontbrak het ten enenmale aan, want de stedelijke autoriteiten weigerden stelselmatig om de in de plakkaten vastgelegde bepalingen ten uitvoer te brengen en aan verzoeken tot vervolging hun medewerking te verlenen. Voor veel Zeeuwse regenten, die vaalt zelfbelanghebbende waren in de smokkelhandel, was het verbod op de Afrikaanse handel het zoveelste voorbeeld van Holland om de Zeeuwse economie te schaden. Dit conflict over de particuliere handel was een onderdeel van de langdurige tegenstelling tussen beide gewesten. Deze rivaliteit tussen het Hollandse en Zeeuwse gewest zou gedurende de zeventiende en achttiende eeuw de basis blijven van tal van conflicten. Illustratief voor het oogluikend toestaan van de smokkelhandel door de plaatse lijke autoriteiten, was de affaire rond de Vlissingse lorrendraaier Rode Leeuw. In juni 1689 ontvingen de Amsterdamse bewindhebbers van de WIC het bericht dat Antheunis Tange, de schipper van het genoemde Vlissingse smokkelschip, zich schuldig had gemaakt aan de illegale slavenhandel op de kust van Angola. Twee maanden later volgde een nieuw bericht, ditmaal uit Suriname, waarin melding

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2005 | | pagina 14