LORRENDRAAJ ERS
37
sterk toe en ondernam ongeveer eenderde van alle smokkelschepen een driehoeks-
reis. In totaal zijn gedurende het laatste kwart van de zeventiende eeuw naar schat
ting 55 tot 60 lorrendraaiers voor een transatlantische slavenreis uitgereed die teza
men 19.000 tot 21.000 slaven hebben vervoerd. Deze cijfers behoeven enige cor
rectie, omdat niet alle slavenhalers hun reisdoel hebben bereikt doordat zij voor
tijdig door compagnieschepen of Franse kapers werden genomen. Daarom is het
gerechtvaardigd om het aantal getransporteerde slaven door smokkelschepen te
schatten op 16.000 tot 17.000. Daarnaast zijn er nog zo'n 5.000 tot 6.000 slaven
voor de tussenhandel vervoerd.
De maritieme handhaving; van het handelsmonopolie van de
WIC
Alle schippers van compagnieschepen kregen bij hun vertrek uit de Republiek de
opdracht mee om lorrendraaiers die hun weg kruisten te nemen en te Elmina op
te brengen. Maar doorgaans waren deze retour- of slavenschepen hiervoor niet uit
gerust, omdat zij over te weinig bemanning of bewapening beschikten. Bovendien
waren de grote slavenschepen te traag om de snel zeilende lorrendraaiers te achter
halen. Vandaar dat de bewindhebbers streefden naar de stationering van een krui
ser in de Afrikaanse kustwateren. Tijdens de eerste octrooiperiode (1674-1700)
van de Tweede WIC zijn zij er echter niet in geslaagd om aan deze wens te vol
doen. In de periode 1677-1687 werden, zoals we hiervoor reeds zagen, geen krui
sers naar Elmina gezonden. De hoge kosten die met de uitreding van deze sche
pen gemoeid waren en het relatief geringe aantal lorrendraaiers dat gedurende de
eerste tien jaar van het octrooi op West-Afrika voeren, lagen hieraan ten grondslag.
Na 1687, tot aan de ontmanteling van het handelsmonopolie in 1734, heeft de
WIC permanent kruisers in de Afrikaanse kustwateren gestationeerd. In totaal
werden er tussen 1674 en de verlenging van het WIC-octrooi, in 1700, elf krui
sers door de Compagnie uitgerust die gemiddeld anderhalf jaar in Afrika verble
ven. De kamer Amsterdam verzorgde het merendeel van de uitredingen. De
kamers Zeeland en Maze rustten ieder twee kruisers uit. Op één uitzondering na
waren dit allemaal fregatten.1-7 Naast een goede bewapening en een toereikend
aantal bemanningsleden werden deze kruisers soms ook met riemen uitgerust om
bij windstilte of tegenwind schepen te kunnen visiteren.'28 Daarnaast hanteerden
schippers van compagnieschepen soms listen om de snelzeilende lorrendraaiers te
misleiden. Daarvoor hadden zij verschillende middelen, zoals verf, vlaggen en
gekleurde stoffen tot hun beschikking. In maart 1691 berichtte de Opregte Leydse
Courant bijvoorbeeld dat een compagnieschip varend onder Deense vlag het
Zeeuwse smokkelschip Witte Phenix had trachten te veroveren. Nadat beman
ningsleden van het compagnieschip onder schyn van Vriend aan boord van het
smokkelschip waren geklommen, namen zij het roer over. Terwijl het compagnie-
personeel druk bezig was om het smokkelschip naar Elmina over te brengen, zag
de stuurman, geassisteerd door enkele matrozen, zijn kans schoon om zich meester
te maken van de kajuit waar de wapens waren opgeborgen. Met de wapens in de
hand werden 'de geveynsde Denen gevraagt of zy vertrekken wilden of den hals