80
ZEEUWSE PREDIKANTEN
Recente stand van zaken
Ons beeld van het slavernijdebat wordt sinds het literatuuronderzoek van Paasman
en Buisman niet meer alleen beheerst door een (negatief) antwoord op de vraag of
auteurs opriepen tot actie, dan wel of zij in ieder geval de noodzaak van afschaf
fing van slavernij beklemtoonden.7 Volgens de Utrechtse hoogleraar Hans Jansen
is er maar één cultuur die de slavernij heeft afgeschaft: de christelijke, en heeft de
Verlichting daarin geen rol gespeeld.8 Voorts wordt erkend dat er zich destijds
wereldbreed vele vormen van slavernij voordeden, en dat er vele gradaties waren in
de positie van de slaven onder allerlei volkeren." Aan de laatste nuanceringen gaan
we voorbij, vooral omdat onze zeventiende-eeuwers over slaven in algemene zin als
onderhorigen en dienstbaren spraken. We gebruiken liever de benaming Africanos.
In het voetspoor van historici als C.R. Boxer en J.G. van Dillen hield Groenhuis
in 1981 vol dat Nederlandse predikanten zich niet tegen slavernij hebben verzet
en dat Udemans in 1640 argumenten vond om het als sociaal instituut te vergoe
lijken. Capitein zou in 1742 grotendeels Udemans visie hebben herhaald.
Groenhuis nam daarin stelling tegen O J. de Jong, die Groenhuis verweet de ver
gelijking tussen Udemans en Capitein uit zijn duim te hebben gezogen.10
De Amsterdamse historicus Schutte wees evenals Buisman op het feit dat de voor
stelling van zaken van Finkenflögel, als zouden gezaghebbende gereformeerde the
ologen in 1640 de slavenhandel als niet strijdig met de calvinistische beginselen
hebben bevonden, niet correct is. Finkenflögel fundeerde dit op het primaat dat
destijds werd toegekend aan geestelijke boven fysieke vrijheid, op het gebruik van
de Chamvloek-argumentatie en op de nadruk op Gods uitverkiezing van het
Nederlandse volk. Zeeuwse predikanten zouden niet verder zijn gekomen dan het
bepleiten van enkele randvoorwaarden voor de Nederlandse slavenhandel, omdat
zij deze in beginsel niet afkeurden en slavernij een legitieme plaats toekenden.
Mogelijke onkunde bij theologen ten aanzien van slavernij-ellende en slavenhan
del als dekmantel voor stilzwijgen of zwak protest, is door Schutte naar het rijk der
fabelen verwezen. Maar ook hij constateert dat zowel Nederlandse predikanten als
gewone kerklidmaten in de zeventiende eeuw slavernij hebben aanvaard en zelfs
slavenhandel hebben beoefend." Deze stelling noodzaakt ons ruim aandacht te
schenken aan Udemans.
De vraag is of de bijdrage van Zeeuwse predikanten niet te positief is ingekleurd,
namelijk als rechtvaardiging of vergoelijking. Overigens draait Emmer de vraag in
2003 om. Waarom zou de publieke opinie in de Nederlandse Republiek zoveel
anders zijn geweest dan in andere landen? Waarom zou er een grotere ethische
bevlogenheid in de Nederlanden zijn geweest dan elders?12 Hij constateert een aan
vankelijke principiële afkeer, en wel als onderdeel van anti-Spaanse sentimenten en
propaganda. Maar na de verovering van Brazilië in 1630 verstomden zijns inziens
deze principiële bezwaren, ook al was er altijd wel een dominee te vinden die erop
bleef hameren dat Nederlanders blijkens hun behandeling van slaven op plantages
en op zee niet beter waren dan hun vijanden. Misschien is Van der Lindes obser
vatie in 1966 van de Zeeuwse intentie terecht, maar nog te voorzichtig verwoord,
namelijk als een van matiging en inperking.13