88
ZEEUWSE PREDIKANTEN
paapse omweg in argumentatie trok hij het net wel steeds nauwer om gerefor
meerde kooplieden/0 Zij moesten zich van hun zonden, het stelen en mishande
len van mensen in slavenhandel en slavernij, bekeren. Het kopen van werkkrach
ten deed een relatie ontstaan tussen koopman en slaaf. Dat behelsde de plicht hen
te brengen tot het christelijke geloof en op die manier tot vrijlating. Hij bestreed
ook dat slaven dom zouden zijn en dat verstond hij in 1665 niet meer in slechts
religieuze zin zoals Udemans.
Intussen had immers de Coevordense dominee en historicus-geograaf Johannes
Picardt de pen opgenomen. Typerend voor hem is dat hij op fysieke kenmerken
van volken wees om verschillen te rechtvaardigen/1 Dat blijkt van belang in het
Cham-debat, waarover straks nader. Overigens keert bij De Raad de persoonlijke
eigendomsrelatie van heer en lijfeigene terug en dat kan door een patriarchale
benadering van slaven in de hand zijn gewerkt. De Raad ontleende zijn visie ook
aan Voetius via Poudroyen maar hij redeneerde behalve vanuit het achtste, ook
vanuit het vijfde gebod waarin de gezagsverhoudingen werden geregeld. Hij
ondersteunde bovendien, zo meldt Schutte, de besluitvorming van de Waalse
synode die in 1657 stappen ondernam om bij de WIC-bewindhebbers te recla
meren over de verkoop van christenslaven. Want ook volgens De Raad moest de
invloed van het ware christendom leiden tot inperking van slavernij en vrijlating
van slaven. Sociaal gedrag van christenen moest de naaste brengen tot lotsverbete-
ring.
Als niet-Voetiaan gaf ook De Mey zijn uitgesproken oordeel over de Atlantische
mensenroof, verwijzend naar vroegere moslimsamenlevingen en naar wat eerdere
auteurs schreven. Evenals bij Udemans gold Exodus 21 voor hem als belangrijk
Schriftbewijs. Ook hij verwees daarvoor naar de Exoduscommentaar van de Leidse
hoogleraar Andreas Rivet. Waar Udemans sprak over een termijn van zeven jaar,
benadrukte De Mey een zesjarige dienstperiode voor vrijlating, en wel op grond
van de sabbatswetten in Israël. Slavernij kon dus slechts van voorbijgaande aard
zijn. Krachtens geboorte waren allen vrije mensen en verdiende ieder een humane
behandeling. Hij vond overigens dat Nederlanders in Turkse of Marrokkaanse sla
vernij, mogelijk anders dan galeislaven, niet moesten worden vrijgekocht, zoals
gebeurde met steun van een Zierikzees fonds. Dat zou Turken en Marrokkanen
ertoe kunnen verleiden op zee nog meer Europeanen buit te maken en als slaven
te laten dienen. Het zou bovendien een kapitaal vlucht van Europa naar Afrikaanse
landen veroorzaken. Dat achtte hij nadelig voor een vrije Republiek dei-
Nederlanden.
Het gegeven dat De Mey met Udemans de argumenten van jurist De Groot tot
legale koop en verkoop van slaven accepteerden ter bescherming van mensen
levens, demonstreert dat het eigendomsrecht op slaven weer persoonsgebonden
werd geïnterpreteerd zodat eigendom in dit geval niet aan grondbezit werd
gekoppeld. Dat kan ingegeven zijn door situaties van slavenhandel. Deze
persoonsgebondenheid versterkte de relatie tussen al wie in een huishouding werd
opgenomen, ook Africanos, en dat kan paternalisme hebben bevorderd. De
ideologie van het gezin of grootfamilie als kern van de samenleving bracht volgens
Frijhoff meer humanitaire bescherming voor iedereen dan later de producti-
vistische kijk op plantages in de arbeidsrelaties van huis- en plantageslaven/2
De geloofsleer zal voor Voetiaanse oudleerlingen overigens minder sterk geweest