7 Inleiding Over de organisatie en handelsstructuur van de West-Indische Compagnie en de in 1720 opgerichte Middelburgse Commercie Compagnie zijn we goed geïnfor meerd. Tientallen historici hebben in de afgelopen decennia daar onderzoek naar gedaan en hun bevindingen over bijvoorbeeld de omvang van de goederen- en sla venhandel aan ons toevertrouwd. Daarentegen weten we over de particuliere han delsvaart op West-Afrika nagenoeg niets. De betrokken kooplieden hebben hun administratie niet aan ons nagelaten en historisch onderzoek is naar deze rederij en nauwelijks verricht. Toch is dit noodzakelijk om antwoord te krijgen over het Nederlands aandeel in de internationale goederen- en slavenhandel en in het bij zonder over de rol die Zeeuwse kooplieden daarin speelden. Met deze bijdrage, die de inleiding vormt van mijn dissertatieonderzoek naar de achttiende-eeuwse smokkelhandel op West-Afrika (1700-1730), hoop ik het inzicht te vergroten in de handelwijze en omvang van de illegale goederen- en slavenhandel op Afrika. Op 3 juni 1621 verleenden de Staten-Generaal aan de West-Indische Compagnie het alleenrecht op de scheepvaart en handel in het Atlantisch zeegebied. Na de oprichting van de WIC werden alle particuliere compagnieën voor de handel op West-Afrika officieel ontbonden, maar desondanks werd de Compagnie al snel geconfronteerd met ontduiking van het handelsmonopolie.1 Deze koopvaart was illegaal en overtreders riskeerden naast confiscatie van schip en goederen straf rechtelijke vervolging.2 Door de uitgestrektheid van het Atlantische gebied en gebrek aan financiële middelen voor een doeltreffende bestrijding van de smokkelhandel was het voor de WIC echter onmogelijk om de naleving van het octrooi te controleren. Toen bovendien bleek dat de Compagnie zich vooral op West-Afrika en Brazilië richtte en in grote delen van Amerika geen directe belangen had, werd in de jaren dertig van de zeventiende eeuw de handel op Amerika vrijgegeven tegen betaling van recognitie aan de WIC.3 De slavenhandel was daarbij uitgesloten. Het zeegebied voor de West-Afrikaanse kust, gelegen tussen de kreeftskeerkring en dertig graden zuiderbreedte, bleef onverminderd een mare clausum voor kooplieden uit de Republiek. Met deze gedeeltelijke openstelling viel het monopoliegebied van de WIC dus in twee 'dassen uiteen.Toch is de Compagnie met de opdeling van haar octrooigebied er niet in geslaagd om haar handelsgebied tegen smokkelhan del te beschermen. Ten eerste bezat zij op het uitgestrekte Afrikaanse kustgebied niet overal forten, van waaruit zij de illegale handel kon bestrijden. Ten tweede kon de Compagnie zich nauwelijks kruisers veroorloven om de lange onbe schermde kuststrook tegen smokkelaars te beschermen. De militaire avonturen in Brazilië hadden de Compagnie erg veel geld gekost en na het verlies daarvan in 1654, wat de Compagnie op de rand van haar ondergang bracht, was zij niet in staat om de smokkelhandel langer binnen de perken te houden.5 Deze smokkelschepen werden in de zeventiende en achttiende eeuw doorgaans lorrendraaiers of enterlopers genoemd. Soms werden ze ook wel met termen als onvrije schepen of octrooidieven aangeduid. Het oud-Nederlandse woord lorren-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2005 | | pagina 9