142 BEZIT VAN HEERLIJKHEDEN Tabel 2: Veranderingen in het bezit van heerlijkheden op Schouwen, Duiveland, Walcheren en Zuid-Beveland, 1678-1848 (in percentages van het aantal heerlijkheden met bruikbare gegevens) regio periode vererving aankoop steden overig totaal Schouwen (n=22) 1678-1740 38 48 14 - 100 1740-1798 47 37 16 - 100 1798-1848 57 43 - - 100 Duiveland (n=6) 1678-1740 17 83 - - 100 1740-1798 83 17 - - 100 1798-1848 33 67 - - 100 Walcheren (n=40) 1678-1740 8 81 5,5 5,5 100 1740-1798 36 39 19 6 100 1798-1848 53 28 19 - 100 Zuid-Beveland (n=50) 1678-1740 56 13 3 28 100 1740-1798 50 21 29 100 1798-1848 53 20 - 27 100 rotaal (n=118) 1678-1740 31 51 6 12 100 1740-1798 46 32 11 11 100 1798-1848 52 33 9 6 100 Walcheren en Duiveland werd maar liefst meer dan 80% van de heerlijkheden een of meerdere malen verkocht. Overigens moet hier worden opgemerkt dat de cij fers voor Duiveland vertekend zijn, omdat het aantal heerlijkheden op dat eiland gering was; de verkoop van een heerlijkheid telt daardoor percentueel sterk door. Op Schouwen lag het percentage iets minder hoog: hier werd 48% van de heer lijkheden verkocht. Alleen op Zuid-Beveland was het percentage aankopen laag (13%) en overheerste vererving (56%). Nadat regentenfamilies in de eerste helft van de achttiende eeuw hun belangen op het platteland hadden gevestigd, liep de verkoop van heerlijkheden na omstreeks 1740 terug. De families die in het bezit waren gekomen van een of meerdere heer lijkheden, hielden deze via vererving in de familie. Alleen op Walcheren domi neerde de vererving niet, maar was zij ongeveer gelijk aan het aandeel van de ver kopen (36% vererving en 39% aankopen). Op Schouwen overheerste de vererving in deze periode met 47% tegen 37% aankopen. Op Duiveland was de tendens tot vererving nog veel sterker, maar het kleine aantal heerlijkheden hier vertekent de cijfers opnieuw al snel. Daarmee schoven in de tweede helft van de achttiende eeuw de verhoudingen tussen vererfde en verkochte heerlijkheden op de genoem de eilanden op in de richting van de verhoudingen op Zuid-Beveland, waar pre cies de helft van de heerlijkheden vererfde en 21% werd verkocht. Over de hele linie blijkt in de periode tussen 1740 en 1798 het familiebezit dus verankerd en is verhandeling van heerlijkheden veel minder in trek geraakt. Dit gegeven is des te opvallender, als we het confronteren met de constatering van de landbouwhistori- cus Priester dat de verkopen van landbouwgrond door Zeeuwse regenten in deze periode juist toenamen, omdat de vermogenspositie van de elite daalde.81 Kenne lijk werd niet op grote schaal overwogen de heerlijkheden dan maar te gelde te maken. De markt daarvoor was bovendien slecht. Anthonie Ewout van Dishoeck

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 144