146 BEZIT VAN HEERLIJKHEDEN families Lesage, Duvelaer (deels) en Van den Brande worden gerekend. In de nasleep van de troebelen in het Middelburgse stadsbestuur in 1672, waarin bur gers, gesteund door Walcherse boeren, meer invloed van de burgerij in de stadsre gering afdwongen, werd de groep Veth uit de regering gestoten. De groep Thibaut-Huyssen zat daarna nog even stevig in het zadel en de groep Duvelaer wist zich binnen enkele jaren weer terug in het stadsbestuur te werken.ss Juist leden van families uit de uitgestoten groep Veth zouden zeven jaar later bij de ver koop van de Middelburgse heerlijkheden een hoofdrol opeisen. Vermoedelijk door prestige gedreven verlegden zij hun politieke ambities naar het platteland. De belangrijkste kopers op de veiling van de Middelburgse heerlijkheden in 1679 behoorden tot de groep Veth. Zij kochten de duurste en belangrijkste heerlijkhe den (zie tabel 4). Martinus Veth kocht voor een bedrag van 15033 de heerlijk heden Westkapelle-stad en Nieuwerve en Ewaldus van de Perre besteedde 12775 aan de heerlijkheid Domburg-binnen en twee partijen in Domburg-buiten. Van de Perre had tussen 1666 en 1672 deel uitgemaakt van het Middelburgse stadsbe stuur. De derde grote heerlijkheid die Middelburg te koop aanbood, ging naar een lid van de familie Lesage. Willem Lesage, juist in dat jaar benoemd in de Rekenkamer van Zeeland, kocht Oostkapelle voor 10500. De oppositie van de clan Thibaut-Huyssen deed op de Middelburgse veiling dus goede zaken. Grote afwezigen op de verkoping waren juist de families Thibaut en Huyssen. Aan hun financiële positie zal het niet hebben gelegen. Beide families behoorden tot de tien rijkste families van Middelburg in die tijd. De familie Huyssen was zelfs de hoogst aangeslagene voor de 500 penning. Overigens stonden de families Veth en Van Reygersberge op de tweede en derde plaats in de aanslagen voor deze vermogens belasting. Aanmerkelijk minder rijk was de familie Lesage.8'' Een nadere blik op de bezittingen op het Walcherse platteland van Martinus Veth en Ewaldus van de Perre bevestigt de gedachte dat zij aldaar in deze jaren op wel overwogen wijze hun macht ontplooiden. Beide heren hadden hun pijlen gericht op het gebied rond Domburg en Westkapelle. Deze smalsteden waren elk een hoge heerlijkheid geworden, toen zij door de graaf in 1452 in leen waren gegeven aan Hendrik van Borsselen. Ook het grondgebied buiten de smalsteden (Domburg buiten en Westkapelle-buiten) had de belangstelling van de heren.00 Toen Martinus Veth in 1679 op de Middelburgse veiling Westkapelle-stad aan kocht, bezat hij reeds een belangrijk deel in Westkapelle-buiten (378 van de in totaal 839 gemeten die de gehele heerlijkheid besloeg). Dit belang vergrootte hij nog in 1679 met de aankoop van de helft van een partij Westkapelle-buiten die aan de grafelijkheid was vervallen. Met dat aandeel van 46 gemeten bezat hij in Westkapelle-buiten net de meerderheid (424 gemeten). De andere helft van de partij bleef overigens in 's graven boezem en zou pas in 1741 door Martinus' zoon Martinus Johan Veth aan het bezit worden toegevoegd. Martinus Veth, die in pamfletten in zijn tijd met een verwijzing naar zijn rijkdom en domheid de Vette ezel' werd genoemd, bouwde in de jaren rond 1679 dus een machtspositie in het westen van Walcheren op. Hij mocht zich nu ambachtsheer noemen van zowel Westkapelle-stad als Westkapelle-buiten. In het aan Westkapelle grenzende Domburg vestigde Ewaldus van de Perre zich. Behalve in heerlijke macht was Van de Perre ook via zijn echtgenote aan Martinus Veth gelieerd: Veth was een oom van Ewaldus' vrouw Barbara Veth. Met de koop

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 148