88
ECONOMISCH DEB Al
dieping van de Middelburgse haven bepleitte.10 In het eerste nummer constateer
de hij dat Zeeland in de zestiende en zeventiende eeuw een grote welvaart had
gekend. Deze bloei was zijns inziens gebaseerd op zowel de handel op Oost- en
West-Indië als op de binnenlandse scheepvaart. In de achttiende eeuw ging het
echter snel bergafwaarts met deze handelsactiviteiten. Hij zag de verzanding van
de Zeeuwse rivieren en havens als belangrijke oorzaak van het wegblijven van de
grote zeeschepen. Zonder het nemen van maatregelen voorzag hij dat de handel
uit Middelburg en de rest van Zeeland voorgoed zou verdwijnen:
De Zeeuwsche koop Vorstin die treurd met weenende oogen,
Haar weenen treft ons hart, men word in liefd' bewoogen
Wyl zy als heene vlagt en naar een uitkomst zoekt
Welaan helpt dan met myn (een ieder zig verkloekt),
Om dees Vorstin met hidp, waar 't mogelyk te bekooren.
Maakt d'Havens ruym en diep, of d'Hoofdstad gaat verlooren.
Net als Van de Spiegel en Ermerins zette ook Poley de economische situatie van
Zeeland van dat moment af tegen het beeld van het zestiende- en zeventiende-
eeuwse Zeeland. De conclusie was volgens deze auteurs snel getrokken: verval.
Dit beeld van een economische neergang zien we ook terug in een aantal prijsvra
gen die het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen in de achttiende eeuw uit
schreef. Zij vormen een goede graadmeter voor de interesses van de directeuren en
van de onderwerpen die zij belangrijk vonden. De prijsvraag uit 1784 vroeg een
historische analyse van de Zeeuwse economische bloei en het daaropvolgende ver
val met een opgave van 'de beste middelen, van dezelve [Zeeland, AN] wederom
tot dat toppunt te brengen'. In 1792 en 1794 handelden de prijsvragen over de
geschikte middelen om de kwijnende koophandel in Zeeland op te beuren en over
de oorzaken van het verval van de visserij en de juiste middelen om deze weer tot
bloei te brengen.'s Het idee van achteruitgang in de handel en de visserij, ten
opzichte van het rijke verleden, werd breed gedragen.
Dit rijke verleden werd dan ook het streven van veel herstelprogramma's die de
Zeeuwen aandroegen. Zij probeerden de bloeiende welvaartstakken van weleer -
handel en visserij weer in ere te herstellen, waarbij het verleden maatgevend was.
Deze economische sectoren lagen ooit aan de basis van Zeelands welvaart en zou
den ook nu weer aan de basis moeten liggen van een wederopbloei. Zo hielden de
Zeeuwen bijvoorbeeld lang vast aan de oude structuur van de handel. Al in 1751
verzetten zij zich hevig tegen de invoering van een beperkt vrijhavenstelsel in de
Republiek.'9 In de laatste decennia van de achttiende eeuw wilden zij ook niets
weten van een hervorming of zelfs opheffing van de VOC en de WIC.2" Al gene
raties lang hadden de Zeeuwse regentenfamilies hiermee hun fortuin vergaard. De
handelscompagnieën dienden daarom hun monopoliepositie te behouden in de
koloniale handel. De Zeeuwse regenten waren bang dat elke vorm van vrijhandel
ten goede zou komen aan Holland en de genadeklap zou betekenen voor Zeeland.
Protectionisme en het behoud van de monopoliepositie was in hun ogen het enige
middel om het restant van hun eertijds zo bloeiende handel te behouden.
Ook in de negentiende eeuw bleef men in Middelburg hopen op een herleving van
de oude koophandel. Het graven van een nieuwe haven te Middelburg (1817), de