ECONOMISCH DEBAT 91 veren voor de Republiek. 'Doet hij', vroeg Van de Spiegel zich in 1795 af, 'die nieuwe bronnen van welvaart opent, niet veel grooteren dienst aan het algemeen, dan die het Volk blijft aanmoedigen om tegen den aflopenden stroom optewer- ken?' - Ja! Is het niet oneindig beter de herstelling te vestigen op de soliden voet van den Landbouw?''" Niet de handel, maar de landbouw moest als belangrijkste economische sector beschouwd worden. Met andere woorden: niet het verleden moest het uitgangspunt zijn, maar de toekomst. Zeker vanaf de Bataafs-Franse tijd werd er in Middelburg steeds meer gesproken en geschreven over de landbouw. Deze groeiende aandacht zal zeker gevoed zijn door de economische omstandigheden van Zeeland in deze periode. Aan de ene kant kwam de handel in Middelburg volledig tot stilstand, waardoor de stad een dramatische ontvolking doormaakte. '3 Aan de andere kant werden er in de agrari sche sector grote winsten gemaakt en werd het platteland het toneel van rijke herenboeren.3'1 In 1813 waren er plannen om te Middelburg een 'Société d'Agriculture et de bota- nique' op te richtten. Door de politieke gebeurtenissen in datzelfde jaar werden deze plannen in de kiem gesmoord.31 Na het stoppen van het Middelburgse depar tement van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel in de jaren tachtig van de achttiende eeuw werd het in 1815 heropgericht. De leden van dit genootschap - allen afkomstig uit het stedelijk patriciaat - zouden zich tot 1840 vooral bezig houden met de landbouw. Hun werkzaamheden bestonden voornamelijk uit het bedenken van prijsvragen en het beoordelen van antwoorden. Voor de beoordeling van verhandelingen over ambachtelijke of industriële producten deden de leden een beroep op ambachtslieden, ofschoon de deuren van het departement gesloten leven voor de vertegenwoordigers uit deze middenklasse. De landbouwkundige verhandelingen wilden en konden de leden zelf beoordelen. Van de vijf prijsvra gen die het departement in de eerste helft van de negentiende eeuw voorstelde aan het hoofdbestuur, gingen er maar liefst vier over de landbouw (1818, 1821, 1839, 1842) en één over de industrie (1844)J56 Dok de centrale overheid kende vanaf 1798 veel belang toe aan de agrarische sec tor. In de achttiende eeuw hadden de bestuursorganen alleen belangstelling voor de landbouw, wanneer het de levensmiddelenvoorziening van de steden betrof. Bij de totstandkoming van de eenheidsstaat in 1798 werd de bevordering van de land bouw echter voor het eerst gerekend tot de taken van de staat. Twee jaar later werd een Commissaris tot de Zaken van den Landbouw aangesteld en in 1805 werd in der gewest een Commissie van Landbouw ingesteld. Deze provinciale commis sies moesten de centrale regering adviseren over landbouwkundige zaken. In 1810 werden deze commissies opgeheven, waarna koning Willem I ze vijf jaar later weer oprichtte. De Provinciale Commissie van Landbouw in Zeeland heeft tot 1851 gefunctioneerd. Waar de meeste commissies in de andere provincies niet veel meer deden dan vergaderen, heeft de Commissie in Zeeland (samen met de Commissie an Landbouw in Groningen) veel activiteiten ontplooid. 13e toenemende belangstelling voor de landbouw in Zeeland kan goed geïl lustreerd worden aan de hand van de activiteiten en publicaties van Pieter Pous 77-1851). In zijn eerste publicaties zien we hem nog verwoede pogingen doen om het Zeeuwse handelsverleden te reanimeren, maar later bestempelde hij de landbouw als het fundament van de welvaart. Pous kwam uit een rijk regentenge-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 93