85 Zeeland was in de achttiende en negentiende eeuw een provincie in verval. Althans, zo dachten de Zeeuwen er zelf over. In 1772 analyseerde Laurens Pieter van de Spiegel de economische situatie van Zeeland en kwam tot de conclusie dat het gewest zich in staat van verval bevond. De Zeeuwen konden zich ooit beroe pen op hun macht, aanzien en welvaart. Samen met Holland vormden zij de belangrijkste steunpilaren van de Republiek, maar van dit rijke verleden was vol gens Van de Spiegel niet veel meer over. Hij vroeg zich dan ook wanhopig ah 'Waar is dog de bloeiende handel der Zeeuwen op Spanjen, de Middelandse Zee, en de Levant? Waar is de voordeelige Stapel der Franse wynen te Middelburg? Waar de Vischvangst van Ziericzee? Waar de volle koren- en wolle-markten te Goes? De Schotse commercie van Vere? Een ieder weet best, wat hy verloren heeft, en het verlies is oogschynlyk genoeg.'' Door dit verlies aan economische activitei ten ondergingen volgens hem de Zeeuwse steden een proces van 'ontvolking'. Ruim zeventig jaar later was dit beeld nog springlevend. De Middelburgse aanne mer Dirk Dronkers constateerde in 1845 dat Zeeland zich in staat van verval en achteruitgang bevond. Er waren in deze zeventig jaar weliswaar allerlei activiteiten ontplooid om de Zeeuwse economie weer uit het slop te halen, maar hij moest constateren dat deze over het algemeen op een teleurstelling waren uitgelopen. Hij spiegelde zijn stadgenoten het gouden handelsverleden van Middelburg voor, maar verzuchtte dat waarschijnlijk velen zich dit niet meer konden herinneren. Daarentegen was de deplorabele toestand van het contemporaine Middelburg maar al te goed bekend bij de Zeeuwen. Vanuit dit idee ontwierp hij een aantal plannen om 'te redden wat nog te redden' viel.2 In de periode tussen de analyses van Van de Spiegel en Dronkers was het verval van de provincie een constante in het Zeeuwse publieke debat. In tijdschriften, kranten, verhandelingen en lezingen bogen vele Zeeuwen zich over de economi sche ontwikkeling van hun provincie. Zonder uitzondering waren de beschou wingen somber gestemd. Hierdoor gingen ze altijd gepaard met 'redresmiddelen: aanbevelingen waarmee het tij gekeerd moest worden en waarmee de aloude luister van Zeeland hersteld kon worden. Het is het economisch debat dat in deze bijdrage centraal staat. Hoe verliep dit debat vanaf 1770 tot ongeveer 1870? Wat voor rol speelde het concept verval? Welke oplossingen adviseerde men voor het herstel? Wie domineerden het debat? Het gaat dus niet om de empirische economische achteruitgang van de Zeeuwse steden, maar juist om het denken over deze neergang. Waar mogelijk, zal echter wel gekeken worden hoe het debat zich verhield tot de economische werkelijkheid. Schetsten de Zeeuwen een beeld van de economische situatie dat slechter was dan de werkelijkheid? Met andere woorden, was het Zeeuwse verval vooral een kwestie van retoriek? levens zal gekeken worden naar de verhouding tussen het Zeeuwse debat over de neergang en het nationale debat daarover. Het Zeeuwse debat was namelijk geen geïsoleerd verschijnsel. Ook in de rest van Nederland hield dit thema de gemoe deren veelvuldig bezig. Vanaf de constatering van achteruitgang door Justus van Effen in zijn tijdschrift de Hollandscbe Spectator (1731-1735) tot en met de kritiek op de jansaliegeest in De Gids in het midden van de negentiende eeuw werd Nederland beschouwd als een land in recessie.3 Het gevolg van dit beeld van neer-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2006 | | pagina 87