DAGBOEK
119
Zeeuwse families naar het leger gegaan. Uit Zeeuws-Vlaanderen, dat op dat
moment deel uitmaakte van het Departement van de Schelde met de prefectuur
in Gent, zijn er ten minste drie jongens uit de hoogste klassen vertrokken. Deze
laatste waren in Leipzig en zagen daar de volkerenslag toen Bonifacius de Jonge
niet ver uit de buurt, in zijn hospitaal in Silezië was. Die gardes d'honneur hebben
overigens zowel in Duitsland als in Frankrijk nauwelijks aan de krijgsverrichtingen
deelgenomen. Hun brieven en dagboeken, waarvan er relatief veel zijn overgele
verd, in vergelijking natuurlijk met het materiaal van de gewone stervelingen, het
kanonnenvoer, zijn dan ook niet zo zeer van militaire als wel van historische en
sociologische betekenis.
Bonifacius de Jonge maakte geen deel uit van een van de vier regimenten van de
gardes d'honneur-, noch moest hij hun voorgeschreven uniform en het verplichte
paard aanschaffen, noch moest hij als een van de Zeeuwse gardes zich melden in
Tours, Metz of Versailles. De Jonge kreeg opdracht naar Mainz te gaan. Op eigen
houtje en zonder paard, met de diligence. Vanaf zijn eerste oproep stond vast dat
hij als officier de santé moest dienen. In zijn dagboek is dan ook nergens sprake van
een oproep, keuring of gedwongen indiensttreding als garde d'honneur. Maar er is
op een geheel andere manier wel degelijk een relatie tussen de Zeeuwse gardes
d'honneur en Bonifacius de Jonge.
De oproep en de uitzending
Dankzij enkele documenten van de hand van "Willem Adriaan de Jonge, de vader
van Bonifacius, hebben we enig inzicht in de voorgeschiedenis van de inlijving. Zo
heeft vader Willem de Jonge in het Frans in zijn handschrift zeven dubbele velle
tjes lang minutieus beschreven 'wat er gebeurd is met betrekking tot de aanwijzing
van de heer Boniface de Jonge als medicus verbonden aan de Grande Armée en zijn
broers Charles Guillaume de Jonge en Jean Corneille de Jonge als gardes d'hon
neur
Het is een wonderlijk, uniek document dat ons primair een idee geeft wat een
onvoorstelbaar effect de inlijving in de familie De Jonge had. (Bij de andere voor
aanstaande families die een zoon als garde d'honneur moesten afstaan was dat niet
anders.) In de tweede plaats blijkt uit het stuk en detail hoe de Zeeuwse elite op
dit punt omging met elkaar en met het Franse bestuur. Dit document laat boven
dien dus zien dat het gezin van De Jonge aanvankelijk ook nog twee zoons als gar
des d'honneur heeft moeten leveren. Of dat uiteindelijk gebeurd is, is zeer de vraag.
Daarover later meer, eerst de aanwijzing van Bonifacius als legerarts en de rol van
zijn vader.
Uit de nota van Willem de Jonge kunnen we opmaken dat de Zeeuwse bestuur
lijke elite zich toegankelijk heeft getoond voor een voorstel van de prefect van het
departement, baron Pycke, om hun zonen aan te bieden aan keizer Napoleon als
garde d'honneur. Om de zaait te verhelderen is het nodig eerst het dateringspro
bleem op te lossen.
Volgens het beknopte overzicht van Willem de Jonge heeft de Middelburgse pre
fect de petitie aan Napoleon georganiseerd in februari 1812.-° Dat is een opmer
kelijke datering. Op dat moment was Napoleon nog in de voorbereiding voor de
tocht naar Rusland, maar nog merkwaardiger is dat er op dat moment helemaal
geen sprake is van een garde d'honneur in de later daaraan gegeven betekenis. De