DAGBOEK 127 Gedenkstukken een brief van hem op aan C.F. van Maanen (1769-1849) die onder Lodewijk Napoleon minister van justitie was. In deze brief aan Van Maanen gaat generaal Janssen op een bepaalde jongeman in, met de bedoeling te voorkomen dat hij in dienst moet, maar hij klaagt ook over al die brieven van die ouders: Genoegzaam allen wenden ongezondheid voor, genoegzaam allen reclameeren, en dit is het middel niemand te hooren; zij kunnen immers niet vergen dat het gouvernement zich over tuigd houdt dat de geheele jeugd van de fatsoenlijke geslagten van ons land ter wapendienst onbekwaam is? en God verhoede dat het te gelooven ware! Ik heb een stapel brieven van een menigte vrienden, kennissen en anderen over hetzelfde onderwerp voor mij liggen, ik wilde alle ten minste beantwoorden, maar daar die antwoorden met geen mogelijkheid kort kunnen zijn, vrees ik door stilzwijgendheid de welwillendheid van velen te zullen verliezen. De ouders zijn voor een groot gedeelte gram, maar als anderen aangewezen waren, zouden die hun ouders minder reden gehad hebben? Ongelukkig wordt het eigen leed meestal sterk gevoeld, en de zielen zijn koud voor het leed van anderen. Verliest een landbouwer die zijn zoon mist meer als de rentenier?" Generaal Janssen heeft voor Bonifacius de Jonge niet veel kunnen doen, zo hij het al heeft geprobeerd. Ook Appelius wordt benaderd door De Jonge en wel, zoals gezegd, via de maire van Zierikzee, Van Adrichem. Deze Appelius komt in alle brieven en dagboeken van de Zeeuwse gardes d'honneur frequent voor en het is dan ook weinig verrassend dat Willem de Jonge hem via via ingeschakeld heeft om zoon Bonifacius uit het leger te krijgen.35 Die Zeeuwse elite zal Johan Henri Appelius, de zoon van de Middelburgse predi kant van de Waalse Kerk, wel gekend hebben. Hij ging naar de Latijnse school in zijn geboorteplaats waar hij vrijwel alle elitefamilies, zoals de Schorers en de Radermachers, leerde kennen. De latere maire van Middelburg, Bijleveld, wiens zoon als garde d'honneur gedwongen was Vrijwillig' Napoleon te dienen, zat bij hem in de klas, evenals Adriaan Lammens, de latere maire van Vlissingen. Appelius werd na zijn rechtenstudie in Leiden (waar het merendeel van die Zeeuwse jongens studeerde) advocaat in Middelburg, werd schepen en raadpen sionaris en in 1798 lid van de Nationale Vergadering. Zijn grote belangstelling ging naar 's rijks financiën: als zodanig zat hij onder Schimmelpenninck in de Raad van State. Tijdens koning Lodewijk Napoleon was hij eerst staatssecretaris en later minister van Financiën. Napoleon haalde hem naar Parijs als conseiller d'état de la section des finances. Zijn indrukwekkende loopbaan in dienst van het algemeen belang zette hij onder koning Willem I voort. Zo was hij nog in 1824 minister van Financiën. Ten tijde van de 'benoeming' van Bonifacius de Jonge en de inlijving van verschillende Zeeuwse jongens in Napoleons garde d'honneur woonde Appelius dus als staatsraad in Parijs. Het Biografisch Woordenboek betitelt deze Middelburger als een 'bescheiden en minzame man wiens onkreukbare eer lijkheid en belangeloosheid algemeen werden geroemd'.3'' De Zeeuwse gardes d'honneur die niet verder kwamen dan het depot in Versailles, bezoeken Appelius geregeld. Voor Willem de Jonge en zijn zoon heeft hij niets kunnen doen. Uit bovenstaande gegevens valt niet af te leiden of nog een andere zoon van Willem de Jonge daadwerkelijk naar het leger is gestuurd, of met andere woorden

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 129