10 UIT VADERLANDSLIEFDE Het leek een eenduidig verhaal, geheel conform de overlevering, gepubliceerd door Girolamo Sirtori in zijn Telescopium, sive arsperficiendi (Frankfurt, 1618), dat een zekere 'lohannem Lippersein' uit Middelburg de eerste telescoop had gemaakt, en wel naar aanleiding van een onbekende bezoeker die zijn winkel had bezocht en er een holle en een bolle lens had besteld.19 Maar op het laatst leverde Blondels 'curieus ondersouck' nog een grote verrassing op, die nadien vele pennen in bewe ging heeft gebracht. Eind januari 1655 meldde zich een zekere Johannes Sachariassen20, vermoedelijk uit eigen beweging, met het verzoek om samen met zijn tante Sara Goedaert21 een verklaring af te leggen. Johannes Sachariassen beweerde dat niet Lipperhey maar zijn vader, Sacharias Jansen, de verrekijker had uitgevonden. Dat zou al in 1590 gebeurd zijn, dus zo'n achttien jaar vóór Lipperheys patentaanvraag. Van deze kijkers zou Sacharias Jansen er twee hebben weggegeven: de eerste aan prins Maurits en een tweede aan aartshertog Albertus van Oostenrijk, de landvoogd in Brussel. Omstreeks 1620 zouden ook (Adriaen) Metius en Cornelis Drebbel een verrekijker van hem hebben gekocht, om deze te kunnen namaken, zo goed en kwaad als dat lukte. Het was jammer dat 'Reynier Ducartes'22, Cornelis Drebbel23 en Johannes Loof4 niet meer in leven waren, want die zouden zijn verhaal beslist hebben bevestigd, aldus Sachariassen, die zelf ook al jaren als lenzenslijper de kost verdiende. Dat deed hij niet langer in het ouder lijk huis waar hij in zijn jeugd had gewoond, maar, zo verklaarde hij, toen zijn vader deze instrumenten maakte 'woonden wij op het Kerckhof, daer nu de ven- duysy is'. Naar opnieuw pas in de negentiende eeuw is gebleken, betrof het hier een klein huisje, dat even om de hoek van de eerder genoemde Kapoenstraat stond en dat was opgetrokken tegen de zijmuur van de Nieuwe Kerk, precies tussen twee steun beren. Opmerkelijk genoeg heeft Borel in zijn eindoordeel de verklaring van Sachariassen en zijn tante zwaarder laten wegen dan de verklaringen die ten gunste van Lipperhey waren afgelegd. Ook ambassadeur Willem Boreel heeft naderhand zijn eerste verklaring bijgesteld. Nadat hij door Pierre Borel met de getuigenverklarin gen was geconfronteerd, gaf hij in een uitvoerige, in het Latijn gestelde brief aan wat hij betrouwbaar achtte 'over de uitvinding van de sterren telescoop'. In schril contrast met zijn eerdere brief aan het Middelburgse stadsbestuur kwam hij met tal van details die ten gunste van Jansen spraken. De complete tekst van zijn brief aan Borel is hierachter in de vertaling van Borels boekje afgedrukt (p. 87), maar in het kort komt het erop neer dat Boreel verklaarde dat vlakbij zijn geboortehuis op de Groenmarkt, in een huisje tegen de kerk aan, een brillenmaker woonde met de naam Hans.25 Zijn vrouw heette Maria20 en samen hadden ze twee dochters en een zoon.27 Als buurjongen speelde Boreel regelmatig bij deze zoon, genaamd Sacharias, die hij dus goed kende. Hij was ook vaak in de werkplaats. Verder had hij gehoord dat deze Hans en zijn zoon Sacharias (als eersten) de microscoop had den uitgevonden. Een door hen gemaakte microscoop had hij in 1619 in Londen bij de natuurfilosoof Cornelis Drebbel gezien. Hij zelf was toen ambassadeur in Engeland en Drebbel was op dat moment hofmathematicus in dienst van de Engelse koning. Volgens Boreel was de verrekijker pas na de microscoop uitge vonden. Dat moest dan rond 1610 gebeurd zijn, 'door geduldig onderzoek' van vader en zoon Jansen. Ook over de rol van Lipperhey was Boreel ditmaal heel dui-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 12