DAGBOEK 135 Het dagboek geeft de details over zijn verblijf daar en hoewel De Jonge weinig zegt over zijn medische praktijk maakt hij af en toe opmerkingen over de ernst van de situatie in de vestingstad tijdens de maandenlange belegering van de Pruisen en de Russen. Ook weten we iets over enkele van zijn collega's. Op 25 februari 1814 noteert hij in zijn dagboek hoe bedreigend het is: Het getal der zieke vermeerdert daaglijks eene bijna onheelbaar scorbut is voor de meeste doodlijk, bovendien zijn wij thans van medicamenten geheel ontbloot.'16 Op 13 april 1814 - de belegering is opgeheven - maakt hij de balans op: Het gevoel van dankbaarheid voor mijne redding de overtuiging van eene op handen zijn de vrijheid werkten hevig op mijne ziel, terwijl meer dan 2200 mijner meede-menschen in deeze ongelukkige belegering om het leven gekomen waren. Nu weten we uit de historische literatuur wel iets over het werk van een doctor in de Grande Armée en een garnizoenshospitaal.De medici steunden in hoofdzaak op ervaring. Ze wisten bijvoorbeeld dat het cruciaal was om de soldaten 's zomers zout of gezouten vlees te geven. Ook was het belangrijk het drinkwater met azijn te verzachten. Troepen die bivakkeerden in de buurt van moerassig gebied kregen te maken met moeraskoorts. Als de kampementen hoger en droger werden gezocht, hield de massale koorts op. Men meende dat de schadelijke moerasdam pen de koorts veroorzaakten. Pas in 1897 werd ontdekt dat zo doende het kamp in feite buiten het broedgebied van de malariamug werd geplaatst. De ziektes aan het front en in een soldatenhospitaal zijn voor ons nauwelijks terug te vinden. We vinden in de literatuur zenuwkoorts, ontstekingskoorts, rotkoorts (met etter in het bloed), kwade koorts, derde- en vierdedaagse koorts. Waarschijn lijk waren de laatste twee varianten van malaria terwijl rotkoorts (of in de Engelse vakliteratuur putrid fiver) geïnterpreteerd wordt als peritonitis of pleuritis. Veel ziektes zullen varianten zijn van tyfus, dysenterie en difterie. De maladie de lan- geur schijnt een ernstige vorm van bloedarmoede te zijn. Scorbut of scheurbuik kwam veelvuldig voor bij het ontbreken van vers voedsel, zoals bij belegeringen. De Jonge maakt het op grote schaal mee in Glogau. Tegen koorts werd vaak kinine gegeven, ook al was de oorzaak van de koorts niet de malaria. Het belang van hygiëne was de dokters bekend. Onder de leermeester van De Jonge, professor Brugmans, kwam in het Leidse militaire ziekenhuis hos pitaalkoorts niet of nauwelijks voor. De medici gebruikten wijn, brandewijn en azijn als antiseptica voor de behandeling van wonden, soms in aangelengde vorm. Sommige chirurgiens-major behandelden sabelwonden met een mengsel van bron water, zout en brandewijn met kamfer. Natuurlijk konden noch de dokters, noch soldaten en officieren drinkwater testen. Als het goed smaakte, was het drinkbaar, ook al konden in het helderste water tyfusbacillen voorkomen. Zelden wordt genoemd dat water gekookt werd, wel dat het gemengd werd met wijn, brandewijn of azijn. Soms werd water gefilterd. Verdovingen te velde kwamen praktisch neer op een slok brandewijn, net genoeg om de pijn te accepteren. In de hospitaals werd gebruikgemaakt van opium, meestal in de vorm van drankjes. Gangreen dreigde snel bij ernstige wonden aan

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 137