146 DAGBOEK Wij arriveerden bij schemeravond te Coblentz. S'anderendaags ging er geene dili gence naar Maijntz. Wij moesten dus aldaar eenen dag vertoeven, of wel extra-post nemen, 5$het geen wij, daar het ons alléén drie francs per persoon meer kostte, dan ook verkozen. Daar het zondag was, bezogt ik in het gezelschap van Thévéneau de publieke wandelplaats deezer stad, alwaar zich nog zeer veele menschen onder deeze eene meenigte schoone vrouwen meisjes bevonden. Het Raadhuis is een élégant nieuw gebouw. In den voorgevel voert hetzelve eenen grooten vergulden Adelaar. Wijder zag ik weinig van deeze stad door de schielijk vallende donker. 10 Reeds vroeg in den morgen begaven wij ons op reis maakten afspraak tot Maijntz voort te reizen. Dan op weg vernamen wij, dat deeze stad zoo zeer vol militairen was, dat het onmooglijk ware des avonds den minsten intrek te beko men. Dus besloten wij drie uuren van Maijntz den nagt door te brengen, in Ingelheim vroeg in den morgen van daar met onze rijtuigen, die wij bij ons houden zouden, naar het oort onzer bestemming te verreizen. Wij reden dus over Bacharach, Bingen <SC meer andere kleine plaatsjes naar Ingenheim, een arm dorpje met eene goede herberg heerlijke environs, waar onder eenige ruines merkwaardig zijn. De reis was weder zeer aangenaam, de gezigten verrukkend, uitnemend schoon, ver boven mijne beschrijving, het weder begunstigde deezen dag onze reize. 11 Des morgens kwamen wij te Maijntz, wij stapten aan het Hotel de Paris af, ter wijl de Major Commandant naar den Maarschalk gingen,5" schreef ik aan mijne Ouders den Heere J.H. Schorer, wiens bewezene diensten voor mijn vertrek van Middelburg nimmer uit mijne gedagten zullen gewist worden.60 Na de weder komst deezer Heeren gingen wij, Thévéneau ik, om een billet van inquartiering te vragen. Dan dit was met zooveele moeilijkheden verbonden, dat wij liever ver kozen gedurende de weinige ogenblikken, die wij hier dagten door te brengen, een quartier op onze kosten te zoeken. Gelukkig kregen wij dien ook: een klein kamer tje in het voornoemde Hotel de Paris. Ik begaf mij, na een intrek te hebben bekomen, naar den Heer Ris, Commissaris ordonateur van de 26ste milit. divisie hem overhandigde ik de brief, mij door Mevr. de Wed. van der Mandere ter hand gesteld:6' hij ontving mij beleeft, maar zeidde stellige ordre te hebben, mij zoodra mogelijk naar het Quartier-Imperial, aan het welk ik geattacheert was, te zenden, dat, de Hemel weet het, waar moest gezogt worden. Ik verzogt een paar dagen rust, maar verkreeg alléén éérnen dag; den 13den des morgens was het noodzaaklijk, dat ik den Rhijn passeerde. Ik maakte mij intusschen deeze tijd ten nutte om de stad te bezigtigen. Zij heeft eene schoone, zeer schoone straat, welke dezelve doorsnijd, aan deszelfs einde is een wijd uitgestrekt exercitie-veld, of, zoo men wil, wandelplaats. Dan uitgeno men deeze, vindt men geene groote straten: alle zijn klein kronkelen in &c om elkander, zodat een vreemdeling hier lang dwalen kan, het geen mij meer dan eens

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 148