156 DAGBOEK IV Naar Dresden: 21 mei 1813 21 Met moeite scheidde ik s anderendaags van deeze interessante Stad, waar ik de te ras vervlogene tijd zoo aangenaam nuttig had doorgebragt. Ik vertrok over Lobeda, Roda Ropitsch naar Gera arriveerde, daar wij laat vertrokken waren, niet voor vier uuren in den namiddag. Bovendien was de Etape heden groot geweest. Deeze stad die niet zeer groot is, schijnt eenen zekeren welvaart te genieten is wel bevolkt. Op het stadhuis vond ik de Burgemeesters der stad na hunnen rang van ouderdom uitgeschildert men bewaarde hunne beeltenissen tot een dank baar aandenken der Nakomelingschap. Mij dagt, ik bevond mij op de groote Senaat-kamer te Leidenwant alles was hier, uitgenomen het aantal der geschil derden, volgens denzelven smaak ingerigt/1 Ik bezogt hier eene Boekwinkel, kogt mij de blijspelen van Terend us in 18" te Leipzig anno 1512 gedrukt.S2 Naderhand bevond ik deeze uitgaave zeer incorrect, verscheidene exemplaren van grieksche schrijvers in hetzelfde formaat ook te Leipzig gedrukt, waren hier voor handen. Uit de Homerus te oordelen, waren dezelve met meer zorg gedrukt dan Terentius' werken. Ik bemerkte hier voor het eerst, dat er twee v. Kotzebue's als schrijvers bekend zijn.S3 De door zijne Toneelstukken zoo zeer beroemde, noemt men onderscheids- halve, den grooteneen naam, dien deeze man, voor zo ver hij mij bekend is, niet verdient. Dan men hegt thans zoo onderscheidene denkbeelden aan het woord grootdat mij misschien de waare betekenis onbekend is. Den 22sten vertrokken wij naar Altenburg kwamen voor middag aan. Ik werd benevens Bijon een officier in de zon geherbergd/' Ongelukkig voor ons waren hier Generaals gelogeert. Wij werden dus slegt bedient kregen veelal het geen de Generaals verworpen hadden. Dit maakte dan ook de drift van mijnen reisge noot zoo zeer wakker, dat hij voor ons vertrek zich aan de meubelen wreken wilde. Hij bleef dus eenige ogenblikken langer dan ik, (want in mijn bijzijn wilde ik dit niet veroorloven, dit gaf eene hevige woordenwisseling tusschen ons) vertrapte de meubelen, verscheurde het linnen der bedden, der handdoeken &c. Hij vertel de dit zijn heldenstuk aan ieder die het horen wilde het vondt, het geen ik het meest bewonderde/- eene vrij algemeene goedkeuring. Dit bewees mij, dat ver trappen verscheuren, wanneer men niet wel ontvangen is, eene militaire gewoonte der fransche officieren is. Ik ben thans ook fransch officier, helaas! maar deeze manieren zal ik mij moeielijk eigen maken! Altenburg is geen groote maar eene net geboude, vrij wel bevolkte voor het uiterlijk welvarende stad, met eene schoone marktplaats, waar men, daar het heden marktdag was, zoo wel eetwaren als andere gerieflijkheden in zeer nette kraamtjes ten toon gesteld ter verkoop aangeboden zag. De kleding der meeste Vrouwen wekte in het bijzonder mijnen aandagt. Van de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 158