DAGBOEK 161 oog is verstandig, hij spreekt zeer goed men kan deezen man niet zien zonder zich een voordelig denkbeeld van hem te maken; zeker maakte hij deeze impressie op mij. Ik verzogt hem, indien het mogelijk ware, aan een der hospitalen van Saxe geattacheert te worden. Dan hij antwoordde dat dit niet zijn kon, dat ik niet beter ware dan hij, dat hijzelf zodra hij hersteld was, naar het keizerlijk hoofdquartier reisde dat iemand van mijne jaren &c gezondheid noch arbeid, noch moeite, noch vermoeienis mogten afschrikken, indien men hem in de gelegendheid stelde de waereld te zien nuttig te zijn. Hij beloofde mij eindelijk aan den Minister om eene commissie voor mij te schrijven, maar wilde van geen ontslag horen. Dus mijne bezigheden afgedaan zijnde bleef mij één één halve dag om de Stad te bezigtigen. Ik doorkruiste de zelve bijna geheel den eersten hield den tweeden dag om de merkwaardigheden derzelve te zien. De stad is redelijk groot, net, op sommige plaatsen kostbaar met zeer veel orde geboud. Men treft verscheidene plaatsen of markten aan, die dezelve verderen. Zij is zeer bevolkt bijzonder leven dig, waartoe evenwel de meenigte militairen veel toebragt. De vrouwen zijn over het algemeen schoon in kleding niet veel van de onze verschillende. Men merkt aan Equipages, Costumes, ordres &c &tc dat men in eene Hoofdstad is. 27 De morgen van deezen dag, zijnde Hemels-vaardag, passeerde ik met het bezigti gen der Kerken. Vooreerst ging ik naar de protestantsche, een klein maar net kerk je, waar beurtelings in het hoogduitsch fransch gepredikt wordt. Hier was een vrij aanzienlijk aantal Toehoorders, onder het gehoor van een Duitschen prediker. Van daar ging ik naar een groote luthersche kerk, een oud met weinig smaak vercierd gebouw. Onder de meenigte schilderstukken kwam mij alleen het Altaarstuk merkwaardig voor. Dit de plaatsing van den Prediker, welke een solo zong, dat nu dan door een chorus afgewisseld werdt, deed mij in het eerst den ken dat ik mij in eene catholische kerk bevond. Toen men mij het tegendeel ver zekerde, bleek het mij dat men den God [s] dienst van Luther bij ons te Lande anders uitoefende. Elf uuren in den morgen bezogt ik de catholische kerk aan de Elbe gelegen, aan de andere kant der stad, als de bovengenoemde kerken geboud zijn. Op het dak in iedere hoek der kerk prijkten eenige beelden van heiligen in hunne natuurlijke grootte van de beste meesters naar men mij verzekerde. Niet minder schoon was de kerk van binnen, alles was met marmer, schilderstukken &c gehouwene beelden tot verkwisting toe vercierd. De koning, zijne Gemalin de Princes zijne Dogter, benevens het gantsche hof waren hier vereent. Er was een groote toevloed van menschen, zes Priesters deden dienst in de kostbaarste kleding nimmer streelde een schoner verhevener gezang beter uitgevoerd muzijk mijne ooren. De Koning, een schoon, oud man, was in den diepsten godsdienstigen eerbied als ver zonken, aan de koningin was niet bijzonders, de Princes was niet schoon, maar gezet omtrent 29 jaren oud. Hunne kleding was zeer eenvoudig. De koning is bemind van zijne onderdanen, voor welker geluk hij van zijnen kant zich veele opofferingen getroost. Alleen schijnt het wonderlijk over het algemeen mis haagt dit ook aan de Inwoonders van Saxe, dat men door een roomschen Koning geregeert wordt, terwijl hier, bijna alle den lutherschen, weinige den gerefor meerden godsdienst zijn toegedaan.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 163