DAGBOEK 163 VI Over de Elbe: 28 mei 1813 Den 28sten s'morgens om twaalf uuren passeerden wij de Elbe met bijna 2000 mannen der oude Garde, een aanzienlijk getal kruid-, bagage brood-wagens, welke door eene escorte begeleid werden onder het opzigt van een Collonel stonden. Twee Chefs de Bataillons onderscheidene officieren reisden, gelijk ik, onder dekking van dit convooi. Voor wij uit Dresden vertrokken hadt men mij andere ernstig gewaarschuwt om ons voor twee a drie dagen van levensmiddelen te voorzien. Dan het transport voor onze bagage was bijna niet verkrijgbaar zoo veel te moeielijker voor al, wat hier toe geene betrekking hadt. Ik vergat dus, in de hoop van wel iets op reis te vinden, mijne bons te maken, of mij het nodige voedsel door aankoop te ver schaffen verteerde het weinige dat ik had op marsch. De Elbe gepasseert zijnde komt men in eene schoone voorstad, waar alles met gekwetste, die men den toegang naar de stad verboden had, was opgevuld. Zij waren bij Bautzen gewond de meeste niet één maal verbonden, waarvan men met regt de schrildijkste gevolgen vreesde. In de voorstad even over de brug, welke bijzonder schoon geweest, maar voor een gedeelte door de Franschen bij hunne retraite uit Rusland afgebrand door middel van buskruid in de lugt gesprongen is, vindt men een Standbeeld van een der Keurvorsten van Saxen (August), ver de natuurlijke grootte overtreffende, op een piédestal van zes a zeven voeten hoogte verheven, met een staf in de regter- hand. Het kwam mij voor kunstig gewerkt te zijn. Over Radenberg, een uitgeplundert verlaten dorp trokken wij langs vertrapte door de paarden bijna geheel vernietigde koornvelden, naar Smiedefeld, fwelk geheel was afgebrand. Dit gezigt schilderde mij den droevigen toestand der onge lukkige Inwoonders deezer omstreken &C voorspelde mij de ellende het gebrek, fwelk mij in Pruissen wagtte. Daar reeds alle middelen van bestaan op den bodem der Alliëërden% vernietigd nergens Magazijnen gemaakt waren. Niet ver van Smiedefeld sloegen wij ons voor den nagt neder, onze drank was water, onze spijs een zwart munitie-brood, waarvan ik mij ter sluiks uit een der broodwagens geëmpareert had, onze slaapplaats een kleine hut een bosch stroo, reeds meermalen gebruikt dus vol ongedierte, diende mij om mijne leedematen eenigen rust te verschaffen.9" Ik sliep goed, maar leed in den morgen veel van koude, daar het gevroren hadt. Bij het aanbreken van den dag maakten wij vuur verbrandde onze hut voor wij afreisden, ten einde ons te verwarmen. 29 Van Smiedefeld vertrokken wij in den morgen van den 29sten marscheerden door Bisschofswerda, een zeer net stadje, maar dat, helaas! door de baldadigheid der plunderende Troupes was afgebrand.')S Twee menschen, de Prediker zijn Broeder, die zich in de gewelven der kerk verborgen hadden, verloren bij derzelver instorting het leven. De soldaten, die met ons waren, vonden nog het één ander

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 165