DAGBOEK 165 VII Van Görlitz naar Liegnitz: 3 juni 1813 3 Junij Den 3den verlieten wij dit aangenaam oort, gingen door een klein dorpje op de grensen van Bohemen gelegen kwamen, na twee uitgeplunderde dorpen Hochkirch Waldau gepasseert te zijn, aan de boorden van de kleine rivier de Neis[?], welke Silesien van Saxen scheidt. Hier ontmoetten wij in de veertig wagens met geblesseerde. Wij vertoefden aldaar twee a drie uuren om een brug te kunnen slaan over de rivier, die de pontons zoude kunnen dragen. Wij namen daar het middagmaal ik bereidde daar een rijst-soep, wijl het mijn tour was om te koken. De rivier overgegaan zijnde, beklom ik eenen vrij hogen heuvel van de welke ik aan de eene kant mijne oogen vestigde op een gedeelte van Saxen, aan de andere zijde over Silezien. Ik zag die velden, rokende van bloed, Sc de dood die ongelukkige streken door wandelen. Welligt, dagt ik, zal ook mijn bloed deeze vreemde aarde bevogtigen! Ik herinnerde mij met droefheid aan alle de wreedheden der menschen, waarvan de oude nieuwe Historie ons zoo veele voorbeelden oplevert, ik kon mij niet onthouden deeze treurige waarheid te erkennen, dat er onder het geschapene niets bozer is dan de mensch. Ik blikte terug naar mijn Vaderland, ik zag mijn onge lukkige Land, mijne ouders, mijne Broeders, mijne Vrienden!! Zal ik dan voor eeuwig gescheiden zijn, van alles wat mij gelukkig maken kan? Een uur van Görlitz vindt men eene colonie van Moravische Broeders (Hernhutters), de waarlijk schoone plaats, die zij bewonen heet Gnadenberg.100 Zij hebben hunne industrie met zich hier heen gebragt, het geheele dorp eertijds vol van werklieden, die in manufacturen arbeiden was verlaten. In een huis vond ik twee vermoorde Cosakken. Des avonds kwamen wij te Buntzlau na de nagt onder den bloten hemel te heb ben doorgebragt, vertrokken wij s'anderendaags naar Heijnau. De officieren wer den in de stad gelogeerd de Troupes campeerden. Het was maar weinige dagen, dat de le Divisie van het 5de Leger-Corps nabij deeze stad was overvallen in de pan gehakt, de geheele Artillerie werdt genomen, een Regiment Curassiers dreef eindelijk den vijand terug, doodde een zeker getal hernam de stukken. Wij von den nog alle gebleevene onbegraven onder hun twee vrouwen, waarschijnlijk Vivandières.101 Den 5de Junij gingen wij van Heijnau naar Liegnitz. Na onze aankomst overtuig de ons de wederkomst des Keizers, die in den namiddag gewagt werdt, dat het gerugt van een wapelstilstand, reeds te Buntzlau &C Heijnau verspreid, maar waar aan wij toen geen geloof hegtteden, met de waarheid overeenkomstig was. Met moeite bekwamen wij een Logement dit geluk viel alleen hun te beurt, die zeer vroeg waren aangekomen. Met Bijon Argous, Pharmacien-Major, bij Ulrich een ellendige chirurgus Baardschrapper ingequartiert, wagteden wij nu de aankomst van het Keizerlijk hoofdquartier, om welk te bereiken wij zoo lange gereisd hadden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2007 | | pagina 167