194
DAGBOEK
Na dien begaven wij ons naar een ander Slot van Sans-Soucihet geen met de ande
re twee één geheel uitmaakt, &c waarin bij tijden van revuen de Generalen
Frederiks gelogeert waren. Hier waren de zalen alle groot schoon, maar niet zeer
verciert. In een der zalen ontmoetten wij de koninglijke kinderen, die zeer een
voudig gekleed, ons passeerden onzen groet vriendelijk beantwoordden. Princes
Frederike, 15 jaren oud, is een schoon meisje, het evenbeeld haarer Moeder, haare
gezondheid schijnt zeer zwak. Na dien deden wij eene groote wandeling, bezagen
het nieuwe slot, dat onbewoond is, Bellevue de ruines, die door Frederik tot ver
schoning van het gezigt uit Sans-Souci zijn aangelegd &c kwamen zeer te vreden,
maar tevens zeer vermoeid in ons quartier terug. Potsdam zelve is schoon geboud,
maar zeer weinig bewoond. Het is hier zeer stil alleen menschen ontbreken, om
deeze stad eene der aangenaamste te maken, die ik tot hier toe gezien heb.
Den 23sten begaven wij ons om A 7 uuren op weg naar Brandenburg, alwaar wij
om 11 in den morgen aankwamen. Brandenburg eene taamlijk groote stad van
7000 a 8000 Inwoonders heeft niets bezienswaardig. Om A. 1 verreisden wij naar
Genthin. In deezen kleinen oort zagen wij niets bijzonders, een meisje uitgeno
men, die een model voor eene Psyche zijn konde.
Vijf uuren avonds reisden wij van daar naar Tangennünde &C kwamen om A 9 te
Jerichon aan. Nu verloor onze koetsier, dien de weg onbekend was, het regte spoor
naar de Elbe, welhaast overviel ons de donker, zoodat het nu zeer zeker
onmooglijk was deeze rivier te passeren in de plaats onzer bestemming aan te
komen. Er bleef ons dus alleen over in het een of ander dorp onzen intrek te
nemen &C mistroostig over onze teleurstelling gaven wij den koetsier daartoe de
order.
Dan nu trof ons een bijzonder geluk. Naauwlijks waren wij in het dorp ingereden,
als wij op nieuws genoodzaakt waren naar den weg te vragen. Plotslings opent zich
eene deur vier vrouwlijke wezens stonden voor ons, waarvan wij bij den donker
alleen bemerkten, dat dit gezelschap uit eene oude vrouw, twee jonge meisjes
een kind van 12 a 13 jaren was te zarnen gesteld. Wij vraagden naar den
Burgermeester des oorts, onder welks surveillance wij den boer &c zijne paarden
stellen wilden (want het gouvernement gaf ons als hollandsche officieren, die naar
hun land terugkeerden, van station tot station vier paarden). Wij maakten het
ongeluk, dat ons getroffen hadt, bekend gaven te kennen, dat wij den nagt in
dit dorp meenden door te brengen. Dus sprekende klommen wij uit den wagen
daar wij onze degens onder den arm namen, bemerkte men dat wij militairen
waren. De oude boodt nu haare meisjes aan om ons in dit slegt weder naar den
Burgemeester te geleiden daar wij complimenten maakten, zeidde eene deezer:
dat zij gecharmeert waren door eene kleine dienstbetuiging de gevoelens hunner
Patriotismus te bewijzen voor alles wat Pruissen Geallieerde, onder welke
laatste zij geloofde, dat wij gehoorden, tot bevrijding van hun vaderland gedaan
hadden.
Wij, Bake ik, offreerden dus onze vaderlandslievende meisjes den arm mar-
scheerden naar het huis des Burgermeesters, nieuwsgierig zeker van onze, mis
schien ook van haare zijde, hoe zij wij er uitzagen. Ik vormde mij een voorde
lig denkbeeld van het meisje, dat ik geleidde had mij niet bedrogen: zij was
schoon, welopgevoed, zedig en vriendelijk, in een woord, met alle talenten scheen