DAGBOEK
195
zij begaafd, die eene vrouw bij ons geslagt interessant maken. Na onze conferentie
bij den Burgermeester die ons voor zijn bed zeer vriendelijk recipieerde, bragten
wij de dames naar huis nu liet men niet af voor wij onzen intrek bij haar geno
men hadden. Alle menschen in het huis van den Prediker Schwartz, eenen gere
formeerden Gestelijken, beijverden zich om ons sejour bij hun aangenaam te
maken. Men bragt ons chocolaat, brood &c &c wij amuseerden ons zoo zeer,
dat wij ons niet voor 1 uur te bed begaven. Men gaf ons ieder een zeer goed bed
&C toen wij voor 5 uuren opstonden, werden wij reeds door Moeder Dogter met
de koffij gewagt. De twee andere meisjes, die bloedverwanten waren in het
naaste huis woonden, hadden ons voor wij slapen gingen, verlaten wij zagen ze
niet weder. Ons afscheid was hartelijk nimmer vergeet ik de vriendelijke ont
vangst deezer braave menschen, die zich hunne herbergzaamheid16'1 bijna tot een
pligt rekenden &C niet begrijpen konden, dat wij ons zoo zeer over hunne handel
wijze roemde[nj. Leed deet het ons, dat wij de kennis van den Prediker niet maken
konden. Hij was vermoeid van eene reise te bed, toen wij kwamen nog niet
opgestaan, toen wij vertrokken. Uit den beschaafden geest zijner dogter te oorde
len moet hij, daar hij zich geheel met haare educatie gechargeert hadt, een kundig
man zijn.
24
Om 7 uuren hadden wij de Elbe gepasseert <k kwamen in Tangermunde aan, een
weinig interessante kleine stad. Wij vertrokken van daar om 14 9 uuren naar
Liederitz, verwisselden in dit ellendig dorp van paarden kwamen om \4 2 uuren
te Burstal. Van daar vetrokken wij voor drie uuren naar Neuhaldensleben, waar wij
tegen 6 uuren arriveerden &c ons nagt-quartier bij den notarius Muller kregen.
Neuhaldensleben, de laatste pruissische stad, heeft 3400 Inwoonders, is vrij net
geboud heeft een zeer belachlijke statue equestre van een der aartsbisschoppen
van Maagdenburg. Wij konden niet ervaren tot wiens eere het was opgerigt.
Niemand wist het, op het statue zelve stond geschreven renovatus anno 1793het
geen meer op de piëdestal, dan op de statue betrekkelijk was.
Bij het naderen der stad hadden wij reeds de bemerking gemaakt, dat zij geene
torens hadt. Bij het omwandelen derzelve vonden wij de ruines van drie. Men hadt
twee na den anderen laten instorten, eindelijk de derde, daar de twee eerste aan
merkelijke schaade veroorzaakt hadden, &C ook deezen met den val dreigde, doen
afbreken. Dus werdt de regering van Neuhaldensleben, gelijk zoo veele andere
menschen, door schaade wijs.
25
Om 6 uuren in den morgen vertrokken wij reisden door eene aangenaame
streek naar Helmstadt, de eerste Brunswijcksche plaats, eene Academie stad. Wij
maakten in deeze weinig interessante stad eene wandeling, na een déjeuné te
hebben genomen, vertrokken wij naar Koningslütter, eene andere brunswijksche
&C bijna even zoo groote stad, als de laatste, die wij passeerden. Hier rencontreer
den wij de colonne van de te voren belegerde Franschen in Maagdenburg. Zij had
den alle de witte kokarde op den hoed, uiterlijk nog diezelfde trotschheid in
hun maintien, in hunne uitdrukkingen als voorheen. In langen tijd had ik geen
zoo onaangenaame sensatie gehad.'"0