UIT VADERLANDSLIEFDE
17
Paulus Benoir van de Nederduits Hervormde Kerk (zie afbeelding 4), en aan de
bibliothecaris van de Leidse universiteit. Het ging hier achtereenvolgens om stuk
ken in het archief van de Staten-Generaal en de stadhouders, van de stadsregering
van Middelburg, om de kerkelijke doop- en begraafboeken en om de handschrif
ten van Christiaan Huygens, die zich aan het eind van de zeventiende eeuw ook
in de prioriteitskwestie rond de uitvinding van de verrekijker had verdiept.42
Serlés archiefonderzoek
Vooral Serlé voelde zich door de zaak aangesproken. Als directeur van het Zeeuws
Genootschap (sedert 1801) was hem er veel aan gelegen om helderheid in de zaak
te brengen. De degelijkheid van zijn naspeuringen en zijn kritische zin zijn, gezien
tegen de achtergrond van zijn tijd, lovenswaardig. Al in juli 1816 had hij een grote
hoeveelheid biografische gegevens over zowel Jansen als Lipperhey uit de archie
ven opgediept. De vraag, waar beide heren in de jaren 1600-1610 hadden
gewoond, was toen met grote stelligheid opgelost.
Zo was Serlé door nauwgezet onderzoek van de hypotheek- en transportregisters
erin geslaagd de complete bewoningsgeschiedenis te achterhalen van alle huizen
die in de Kapoenstraat en aan de Groenmarkt tegen de Nieuwe Kerk aan waren
gebouwd. Wie vandaag de dag langs deze abdijkerk loopt, komt niet op de gedach
te dat hier ooit huizen hebben gestaan, maar evenals tegenwoordig nog het geval
is bij bijvoorbeeld de Sint Pieterskerk in Leiden of de Sint Bavo in Haarlem ston
den er eeuwen lang ook huizen tegen de twee Middelburgse abdijkerken aan.
Rond 1850 is een groot aantal van deze huizen gesloopt om een grondige verbou
wing van de Nieuwe Kerk mogelijk te maken, maar een kennelijk in oudheden
geïnteresseerde tekenaar (J. Tuyter) heeft de oude situatie kort voor de sloop vast
gelegd (zie afbeelding 5). In Serlés tijd stonden alle huizen er nog. Uit de door hem
getekende kaart blijkt dat ten tijde van Lipperheys patentaanvraag de beide 'uit
vinders' op een steenworp afstand van elkaar woonden (zie afbeelding 6).
Het ouderlijk huis van Jansen stond tegen de zijkant, 'tusschen de pylaren van de
Nieuwe Kercke'"'\ vlak bij de westelijke Muntpoort, terwijl Lipperhey om de hoek
woonde, net voorbij de entree van de kerk. Overigens stond dit huis in de trans
portregisters alleen geregistreerd op naam van Sacharias Jansen en zijn zuster Sara
Jansz, zodat het er alle schijn van had dat het al in de zeventiende eeuw 'geamo-
veerd', ofwel gesloopt, was. Het huis dat Serlé in 1816 op die plaats (wijk A, nr.
24) had aangetroffen, was duidelijk 'van een lateren bouw'. Het viel uit de bouw-
sporen niet op te maken wat er voordien gestaan had.
Te oordelen naar de grootte van de woningen die de beide uitvinders' bewoonden,
verkeerde Lipperheij duidelijk in grotere welstand dan Jansen. Uit Serlés naspeu
ringen was gebleken dat Lipperheij in de Kapoenstraat met zijn gezin van ten
minste zeven kinderen twee aangrenzende panden had bewoond. Het kleinste huis
had in 1609 de naam 'De Amandel Bale' gehad, maar die naam was het huis in de
loop van de tijd kwijtgeraakt. In het begin van de negentiende eeuw stond de
woning bekend als 'De Gouden Schaar'. In afbeelding 5 is dit het rechterhuis met
de kromme schoorsteen. Samen met de andere huizen op de tekening is het rond
1850 gesloopt. Het aanpalende huis aan de rechterzijde (wijk A, nr 17) is toen
gespaard gebleven. Dat huis staat op een litho die gemaakt is kort na de renovatie
van de Nieuwe Kerk, die gereedkwam in 1852 (zie afbeelding 7).