UIT VADERLANDSLIEFDE
23
handen stukken bleek dat alleen zij de eer voor die daad verdienden.3" Aangezien
Moll een uittreksel van dit artikel in een Engels tijdschrift publiceerde, werd
nadien internationaal doorgaans Lipperhey, en niet Jansen, als eerste uitvinder
aangemerkt.
Opmerkelijk genoeg blijkt Van Swinden volstrekt onkundig te zijn geweest van de
toen net tevoren uitgevoerde onderzoekingen van Serlé cum suis. Dit is des te
curieuzer daar Moll in zijn toelichting schrijft:
De heer Van Swinden heeft in Middelburg onderzoek laten doen of er nog iets anders of volledigers
in het archief der stads regering aangaande Lippershey ofJansen te vinden mogt zijn, doch niet
tegenstaande men met veel belangstelling alles heeft doorzocht, is er niets gevonden. De beide gereg-
telijke verklaringen, door Boreel aan Borel meegedeeld vindt men niet onder de stadspapieren.
Ook plagt men te Middelburg, van dergelijke akten geene afschriften te betvaren. De Huizen,
alwaar Laprey en Jansen plagten te ivoonen, zijn tegemvoordig alle afgebroken.5S
Geen van deze beweringen is juist. Het is zonneklaar dat Van Swinden door de
Zeeuwen met een kluitje in het riet is gestuurd. Want ook de originele getuigenis
sen uit 1655, die Serlé in 1818 niet had kunnen vinden, bleken inmiddels in het
Middelburgse stadsarchief terug te zijn gevonden. Kort na de uitgave van Molls
vertoog wijdde De Kanter er een boekje aan, overigens zonder Moll en Van
Swinden - en hun conclusie dat Lipperhey de ware uitvinder was - een woord
waardig te keuren. Integendeel, de originele verklaring van Johannes Sachariassen,
waarin deze verklaarde dat zijn vader Sacharias Jansen de telescoop in 1590 in
Middelburg had uitgevonden, werd prominent in facsimile afgedrukt (zie afbeel
ding 8).
Rethaan Macarés 'nederig monument' in afwachting van een 'meer waardig gedenkte
ken'
In 1842 overleed ook De Kanter en daarmee leek een gedenkteken voor de uit
vinder van de verrekijker voorlopig van de baan. Maar de plannen voor een ver
bouwing van de Nieuwe Kerk en daarmee de sloop van de huisjes tegen de kerk,
gecombineerd met het opduiken, in 1841, van een vermeende verrekijker van
Sacharias Jansen (waarover later meer), gaven de zaak een nieuw elan. Hierdoor
werd bereikt wat De Kanter in de jaren daarvoor niet was gelukt. Op voorstel van
wethouder jhr. C.A. Rethaan Macaré, de zoon van de oudheidkundige RJ.
Rethaan Macaré, werd aan de kerkvoogden van de Hervormde Kerk slechts toe
stemming gegeven tot de sloop van het huis waar de uitvinding heeft plaats gehad'
op voorwaarde dat in de zijmuur van de Nieuwe Kerk, op de plaats waar Jansens
huis had gestaan, een natuurstenen gedenksteen werd geplaatst. Aan het Zeeuws
Genootschap werd officieel kennis gegeven van de plaatsing, mogelijk omdat men
van mening was dat dit 'nederig monument' een voorloper zou moeten zijn van
een 'meer gedenkwaardig gedenkteken' dat Jansens 'land- en stadsgenooten hem
in feite verschuldigd waren.59
Op wiens kosten deze 'Escausijnsche Steen' uiteindelijk is vervaardigd, het
gemeentebestuur dan wel de kerkvoogdij, vermeldt de historie niet. Gezien het
minimale karakter van de gedenksteen, vermoed ik dat de kerkvoogdij hiervoor
moest opdraaien. De gladde steen, die als door een mirakel de oorlogshandelingen