UIT VADERLANDSLIEFDE
35
volgens De Waard allerminst uitgespeeld. In de Middelburgse archieven had hij,
naast het criminele verleden van Sacharias Jansen, namelijk ook de allereerste
bewijzen gevonden dat deze, behalve 'cramer' (in 1614), wel degelijk ook 'brilma
ker' (in 1616) was geweest.9' Ook had De Waard een brief gevonden van de
Gecommitteerde Raden van Zeeland, gedateerd op 14 oktober 1608, waarin zij de
Staten-Generaal ervan op de hoogte stelden dat zij, na Lipperheys vertrek naar
Den Haag, erachter waren gekomen dat er in Middelburg nog 'een jongman' was,
die beweerde de 'conste' te bezitten om 'instrumenten te maecken om verre din
gen naeby te sien'. Deze helaas niet bij naam genoemde jongeman had zijn bewe
ring kracht bijgezet door aan de Gecommitteerde Raden een soortgelijk instru
ment te tonen als dat van Lipperhey. In verband met de behandeling van de
octrooiaanvraag waren de Gecommitteerde Raden dan ook beducht dat er nog
meer mensen waren die wisten hoe zo'n 'toestel' vervaardigd moest worden.96 Het
apparaat was dus niet langer 'secreet', en volgens de Zeeuwse regenten moesten de
Staten-Generaal daarvan beslist in kennis worden gesteld.
Vermoedde De Waard direct al dat met de genoemde jongeman de toen ongeveer
twintigjarige Sacharias Jansen was bedoeld, in dat vermoeden werd hij gesterkt
door een tweede, nog veel verrassender vondst. Het ging hier om een nieuw getui
genis over de uitvinding, afgelegd in 1634. Dit bericht had De Waard aangetrof
fen in een oud handschrift dat in 1878 door de Provinciale Bibliotheek van
Zeeland voor een halve gulden op een veiling was gekocht, enkel en alleen omdat
het de geschriften van een Zeeuw betrof.97 Hierin waren de loei communesoftewel
de gemeenplaatsen, van de in Middelburg geboren natuurfilosoof Isaac Beeckman
(1588-1637) genoteerd. Deze notities en dagboekaantekeningen uit de periode
1604-1634 zou De Waard decennia later op een voortreffelijke wijze uitgeven.93
Uit dit dagboek bleek dat Beeckman in 1622 van de astronoom Philippus
Lansbergen het advies had gekregen om een verrekijker aan te schaffen, en wel net
zo een als waarover 'Galileus a Galileo' in zijn Nuntio Sidereo had geschreven."
Beeckman had zich toen eerst gewend tot een 'jonghen' in Middelburg en had
hem een grote lens met een lange brandpuntsafstand van helder glas laten slijpen.
Mogelijk betrof het de destijds nog maar elfjarige Johannes Sachariassen, wiens
vader zich toen wellicht nog gedeisd moest houden vanwege de Arnemuidense val
semuntersaffaire. In 1634 en 1635 zou Beeckman herhaaldelijk bij Johannes
Sachariassen les nemen in het slijpen en polijsten van 'glasenIn september 1633
had hij ook dergelijke lessen gevolgd bij een Engelse 'brilslyper by den Dam tot
Amsterdam', waarmee mogelijk de opvolger was bedoeld van de inmiddels overle
den Sacharias Jansen, die in 1626 naar Amsterdam was vertrokken en daar op de
Dam een brilslijperij had gedreven.
Tijdens de slijplessen bij Johannes Sachariassen, met wie Beeckman in de jaren
1634-1635 correspondeerde, werden allerhande wetenswaardigheden uitge
wisseld. In zijn notitieboek maakte Beeckman daarvan nauwgezet aantekeningen.
Zo noteerde hij in juni 1634 de volgende mededeling, die volgens De Waard
schrijvende in 1906 cruciaal was voor de vaststelling, hoe de verrekijker in
Middelburg was ontstaan. Beeckman had namelijk genoteerd:
Johannes Sacharias seght, dat syn vader den eersten verrekyeker maeckte hier te lande ano 1604
naer eene van eenen Italiaen, daerop stont: ano 190.,m